met de machine bewerkt. De berm werd met de hand aangebracht en verdicht met een trilwals. De afwerkverdeelmachine kan: het asfalt op het beloop spreiden; het onder het vereiste profiel afwerken; het materiaal verdichten. Al deze handelingen vinden plaats in een voor asfaltverwerking geschikte ruimte. Het spreiden van het materiaal op het beloop met de machine gebeurt als volgt. Nadat een charge in de ontvangbak is gebracht, stuwen de twee open transportschroeven het asfaltbeton in de lengte van deze bak over de bodem naar de in het midden en lager gelegen gesloten transportschroef, waarvan toerental en diameter zijn aangepast aan de te verwerken hoeveelheid. Het materiaal wordt door deze gesloten transportschroef, die loodrecht op de lengte assen van de open schroeven is opgesteld, vervoerd naar de koker, van waaruit het over het beloop wordt verdeeld. Het mengsel verlaat de machine door de spleetvormige ope ning, te beginnen nabij de kruin. De transportschroef in de koker brengt het daarna aangevoerde materiaal over het reeds op het beloop gelegen mengsel naar lager gelegen gedeelten, totdat de teen bereikt wordt, waarna de machine wordt voortbewogen zodat het materiaal weer nabij de kruin de machine verlaat en het proces zich herhaalt. Het onder het vereiste profiel afwerken van het materiaal geschiedt als volgt. Het afrij mes, direkt achter de opening van de koker, geeft bij het vooruitrijden van de machine de vereiste vorm aan de glooiing. Hierbij is duidelijk gebleken, dat de profilering van dit onderdeel van invloed is op de dichtheid van het oppervlak. Een vertikale stalen strip heeft bij voortgaande beweging van de machine een schrapende werking, waardoor een oppervlak wordt verkregen met hoogteverschillen van 1 a 2 cm. Bij toepassing van een strip met een aangelast afrondingsprofiel, waarbij het materiaal wordt afgestreken, wordt een belangrijk beter gesloten oppervlak bereikt. Het verdichten van asfaltbeton op belopen geschiedde tot voor kort met betrekkelijk lichte stalen rollen, die over het talud op en neer werden gerold. De hiermede te bereiken ver dichting van de asfaltbetonlaag was echter voor verbetering vatbaar. De geheel op de wegenbouw afgestemde zware walsen konden op de taluds, waarvan de hellingshoeken variëren van 1 3 tot 1 6, niet worden gebruikt. In 1958 werd een lichte tandem-trilwals op de markt gebracht. Deze 500 kilo wegende trilwals had voldoende motorvermogen om bij de relatief steile belopen omhoog te klimmen. Door het trileffect kwam de verdichtings capaciteit overeen met die van een 10-tons wegenbouwwals. Hoewel dit een belangrijke stap vooruit betekende, stuitte ook deze verdichtingsmethode op bezwaren. Nadat het 120° tot 150° C warme materiaal in handenarbeid zuiver onder profiel was gebracht, moest met het walsen worden gewacht tot het tijdstip waarop door afkoeling een voldoende draagkrachtige bovenlaag werd verkregen, waarover de wals kon rijden. Voorwaarde hierbij was, dat de afkoeling langzaam en gelijkmatig plaats zou vinden, zulks ter verkrijging van een glad oppervlak. Bij snelle afkoeling immers heeft het bovenlaagje reeds bij het begin van het walsen een te lage temperatuur, en kan dan niet meer worden gewalst. Vooral bij een verdichting van lagen van meer dan 30 cm dik, waarbij de onderlaag zeer lang warm blijft, veroorzaakte sterke afkoeling tengevolge van wind vaak grote moeilijkheden bij het walsen, en kon men eigenlijk geen dicht opper vlak bereiken. Deze methoden van verdichten konden daarom uitsluitend worden toe gepast bij goed weer. Beperking in de toepassing vormt een groot bezwaar bij dijkbouw. 42

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1965 | | pagina 44