De kruindaling De daling van de kruin van een dijk is afhankelijk van de volgende factoren: de zetting van het dijklichaam zelf; de inklinking of het in elkaar persen van de ondergrond. De inklinking onder een dijk is groter dan elders, omdat door het gewicht van de dijk de ondergrond extra wordt belast. Ook de klei die in de dijk verwerkt is, klinkt in. De totale kruindaling kan dus aanzienlijk groter zijn dan de bodemdaling in het omringende land. Men heeft vastgesteld dat de gemiddelde kruindaling van onze dijken ongeveer 50 cm per eeuw bedraagt. Op sommige plaatsen wordt echter ook de uitzonderlijke waarde van 3 m per eeuw gevonden. De Deltacommissie heeft aanbevolen bij verhoging van de zeedijken in het algemeen rekening te houden met een kruindaling van minimaal 50 cm per eeuw. Plaatselijke om standigheden, bijvoorbeeld het voorkomen van dikke klei- of veenlagen onder de dijk, kunnen echter een grotere overhoogte noodzakelijk maken. Bij de afsluitdammen door de zeegaten zal de invloed van de inklinking van de bodem op de verlaging van de kruin kleiner zijn dan bij de oudere dijken het geval is. In de zee gaten immers liggen diepe geulen, waarvan de loop vaak verandert. In het gebied van de toekomstige dammen is het veen dan ook geheel verdwenen. Wel komen hier en daar kleilagen voor, doch deze zijn vaak bedekt door metersdikke zandlagen en dientenge volge reeds belangrijk ingeklonken. De kruindaling van dijken kan tegenwoordig redelijk nauwkeurig voorspeld worden. Deze voorspellingen berusten op grondmechanische proeven, waarbij de toekomstige belasting van een klei- of veenlaag in het laboratorium op monsters wordt nagebootst, waarna de inklinking gemeten wordt. Bij deze proeven is onder meer gebleken, dat de inklinking de eerste jaren na de aanleg van een dijk groot is, doch in de loop van de tijd sterk af- Dijkdoorbraak tijdens de watersnood van 1953 65

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1965 | | pagina 11