eigenschappen van de helling stelt de scheepsbouwer, vaak op grond van ervaring, het afschot voor het te bouwen schip vast. Het ondereinde van de helling bevindt zich op een zodanige diepte, dat het schip geduren de stapelloop bij H.W. een voldoend opdrijvend vermogen verkrijgt, zodat het niet dompt en anderzijds geen ontoelaatbare druk op de helling uitoefent. De diepte van dit punt is bovendien enigermate afhankelijk van de voorkomende L.W.-standen, in die zin, dat ge durende een redelijk lange tijdsduur tijdens laagwater werkzaamheden aan de achter steven moeten kunnen worden verricht. Om praktische redenen bedraagt de afstand van de kiel tot de helling aan het ondereinde zelden minder dan 1 m, zodat, afhankelijk van het type en de grootte van het schip dat men op de helling wil kunnen bouwen, de vorm van de helling hierdoor vaststaat. Wil men grotere schepen bouwen of ongeacht de waterstanden aan het achterschip kunnen blijven werken, dan kan een bak of dokhelling, die tijdens de bouw van het schip wordt afgesloten door een deurr uitkomst bieden. Indien als gevolg van de uitvoering van de Deltawerken de voor stapelloop bij een werf nodige H.W.-stand 50 cm zou dalen, dan moet het ondereinde van de helling eveneens 50 cm worden verlaagd om op dezelfde wijze schepen van dezelfde typen en grootten te kunnen blijven bouwen. Heeft de helling een afschot van 1 20 dan moet ze 10 m rivier- waarts worden verlengd of de gehele helling moet 50 cm omlaag worden gebracht. Als bovendien de maatgevende L.W.-stand ter plaatse van dezelfde werf hoger wordt, dan kan het nodig blijken daarvoor de helling landwaarts te verlengen. Deze voorzieningen vergen dus ruimte, die vaak bezwaarlijk is te vinden, omdat de meeste werven hun terrein tussen de dijk en de rivier reeds zeer intensief gebruiken. Kan alleen rivierwaarts worden verlengd, dan moet de helling waarschijnlijk verbouwd worden tot dokhelling. Maakt echter de scheepvaart ter plaatse ook een rivierwaartse verlenging onaanvaardbaar, dan kan in het uiterste geval de aanpassing worden gezocht in een verlaging van de gehele helling, hetgeen bij een gefundeerde betonnen helling uiteraard geen eenvoudige zaak is; het einde van de helling zal dan eveneens afgesloten moeten kunnen worden door een deur. Behalve de veranderingen in de waterstanden kan ook de mindere frequentie van be paalde kleine stroomsnelheden of van strocmkenteringen bij hoogwater voor nieuwbouw- langshellingen problemen opleveren. Een nieuwbouw-dwarshelling bestaat uit een hellend plateau met een serie afloopbanen, waarop het schip evenwijdig aan de waterlijn wordt gebouwd. Bij sommige kleinere dwarshellingen bevindt het gehele plateau zich boven water, zodat het schip bij stapel loop min of meer te water valt. Nieuwbouw-dwarshellingen leveren als regel minder problemen op dan langshellingen. De werkdiepte loodrecht op de waterlijn is kleiner en het afschot van de helling is meestal iets groter, zodat het ruimte-probleem bij aanpassing minder dringt. Ook hier zal even wel bij een verlaging van de maatgevende H.W.-stand een waterwaartse verlenging of een verlaging van de gehele helling nodig kunnen zijn. Verhoging van de L.W.-stand en veranderingen in de minimale stroomsnelheden en stroomkenteringen hebben op dit soort hellingen meestal minder invloed. Vaak is zo'n helling in een haven of inham gelegen, zodat de stroomsnelheden op de rivier toch al niet van invloed zijn. Reparatiehellingen Een reparatie-langshelling bestaat in zijn meest eenvoudige vorm uit een hellende grond- zate, waarop rails zijn aangebracht op dwars- of langsliggers. Over deze rails kunnen twee of meer hellingwagens rijden die men door middel van lieren omhoog trekt of in het water laat zakken. Beneden de gemiddelde L.W.-stand rusten de door dwarsdragers 71

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1965 | | pagina 17