Afvoeren door het noordelijk sluitgat op 24 no
vember 1964
traagheidseffecten op. Deze verschillen bedroegen hoogstens 10 minuten. Die fluctuaties
zijn echter bij de berekeningen verwaarloosd.
Zowel bij vloed als bij eb traden 2 maximale vervallen op. Bij vloed IV2 uur na L.W. en
1 uur voor H.W.; bij eb 1V2 uur na H.W. en 1 uur voor L.W. Voor de Bocht van St.-
Jacob werd het maximumverval bepaald uit de getijlijnen GR I en GR II en voor de Kram
mer werd hetzelfde gedaan uit de getijlijnen GR III en GR IV. Voorts werden de berekende
afvoercoëfficienten van ieder meetpunt in de vakken als functie van zijn plaats op de
drempel grafisch uitgezet. Dit werd gedaan voor ieder tijdstip waarop een meting werd
verricht.
In de Krammer zijn ten tijde van L.W. zeer lage //-waarden waargenomen, namelijk ge
middeld 0,65. Deze zijn toe te schrijven geweest aan onregelmatige stromingen.
Met behulp van de bedoelde diagrammen werd een gemiddelde, voor het gehele sluitgat
geldende waarde bepaald, die - alweer volgens gewoonte - wordt aangegeven met m
Nu werd het rekenprocédé omgekeerd en met behulp van deze gemiddelde afvoercoëffi-
cient TT, uit de vervallen tussen de getijlijnen (GR I GR II en GR III GR IV) voor de Bocht
van St.-Jacob en de Krammer de snelheden berekend. En daaruit weer kon men op de
reeds bekende wijze door vermenigvuldiging met het bijbehorende stroomprofiel en door
middel van planimetrering en optelling het totale eb- respectievelijk vloedvolume op
maken.
De volgens beide methoden bepaalde volumina zijn daarna vergeleken.
In detail blijken beide methoden nog wel verschillen op te leveren maar de uiteindelijke
totale vloed- en ebvolumina stemmen voldoende met elkaar overeen om het gebruik ervan
als toelaatbaar te beschouwen. Over het algemeen geven de berekende afvoerkrommen
hogere waarden dan die van de meer exacte gemetene van de uitgebreide meetcampagnes.
De berekende volumina voor de Bocht van St.-Jacob zowel als voor de Krammer liggen
wat de vloed betreft 7% en voor de eb 10% hoger dan de gemetene. Dit is te verklaren uit
het feit dat de gemiddelde coëfficiënten n werden afgeleid uit stromingen ten tijde van
maximumsnelheden. Bij lagere waterstanden en snelheden zijn deze coëfficiënten ook veel
lager, zodat door het gebruik van de gemiddelde waarde een fout werd ingevoerd
die te hoge waarden opleverde.
Het grote voordeel van deze proefberekeningen was dat men voortaan, in de periodes
dat geen uitgebreide directe metingen meer mogelijk waren, volgens deze rekenmethode
85