w T: s Z'JAANZICKT Dukdalf in de centrale wachtplaatsen 6 p H DOORSNEDE A gjfeO I 1.1 1^ PIN2? TRAP AZOBÉ 3. Bij drijfraamconstructies is voor duwconvooien een geleiding tot 2 m boven de water spiegel gewenst, omdat de afgeschuinde kop van een leeg duwconvooi bij scheef aanvaren over de geleiding heen steekt. In het ontwerp is een afstand van 1 m loodrecht op de ge leiding vrij van obstakels gehouden. 4. Aan de zuidzijde van de sluizen zal de peilschommeling na afsluiting van de Ooster- schelde aanzienlijk verminderen. Hier dient een constructie te worden gekozen die een voudig aan de nieuwe omstandigheden kan worden aangepast. 5. De mogelijkheid tot verplaatsing bij uitbreiding van het complex of bij wijziging van de bestemming ervan moet nu reeds in het ontwerp worden opgenomen. 6. De constructie moet eenvoudig te onderhouden en gemakkelijk bereikbaar zijn. 7. De middenconstructie moet zo smal mogelijk worden uitgevoerd om zoveel mogelijk ruimte voor de schepen te houden. De totale breedte ervan mag niet groter zijn dan 3,5 m. 8. De kopconstructies voor de middengeleidewerken fungeren als bescherming. Zij moeten een twee maal zo grote energie kunnen opnemen. 9. Alle looppaden dienen bij elastische uitvoering van de geleidewerken los van de verende constructie te worden gebouwd, willen ze veilig begaanbaar zijn. 10. De bekledingen der geleidewerken en wachtplaatsen moeten gemakkelijk verwissel baar zijn, zodat ze tijdens het gebruik vernieuwd kunnen worden zonder stremming van de scheepvaart. 11. De gehele constructie moet in den natte worden aangebracht. Keuze van het ontwerp Aan de hand van deze eisen zijn de verschillende mogelijke oplossingen met elkaar ver geleken en tegen elkaar afgewogen. Voor de Volkeraksluizen kwam men tot de volgende conclusies. Voor zware duwvaarteenheden kan men goedkoper verende geleidewerken bouwen dan starre, vaste constructies. 94

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1965 | | pagina 40