Een vorm van recreatie die vooral de laatste jaren snel opkomt, is het maken van een dagtocht door de Biesbosch met een rondvaartboot. Het spreekt welhaast vanzelf dat ook voor de natuurbescherming en het natuurweten schappelijk onderzoek het buitendijkse gebied in de Biesbosch grote waarde heeft. Kortheidshalve moge op deze plaats worden verwezen naar het vele dat hierover elders reeds is gepubliceerd. Een gebeurtenis die in sterke mate bepalend is geweest voor de vorming van de Biesbosch zoals we die thans kennen, is de Sint-Elizabethsvloed van 1421. In de 13de eeuw bestond in de streek tussen Woudrichem, Puttershoek, Zevenbergen en Heusden de 'Grote of Zuidhollandse Waard' met een voor die tijd goede waterschaps organisatie. Eerder gevormde partiële bedijkingen werden later binnen een ringdijk gevat. Voor die tijd zeer grote waterbouwkundige werken, zoals de afdamming van de Maas bij het tegenwoordige Maasdam in de Hoekse Waard, kwamen tot stand. Met Hollands twee oudste steden, Dordrecht en Geertruidenberg, was dit gebied het hart van de vroeg- hollandse beschaving. De zee was in die tijd in de aanval, en herhaaldelijk ontstonden doorbraken in de dijken, die evenwel steeds weer konden worden gedicht. Sinds de bedijking van de waard was de zeespiegelrijzing evenwel voortgegaan, terwijl de waard zelf door de ontwatering was ingeklonken, zonder dat deze verschijnselen door opslibbing konden worden gecom penseerd. Een andere mogelijke oorzaak van het van tijd tot tijd falen van de dijken was de moer- en selnering, dat is het delven van turf als brandstof en ten behoeve van de zoutwinning. Deze praktijk zal de dijken weinig goed hebben gedaan, vooral wanneer de ontgraving te dicht bij de dijken plaatsvond. Het uitbreken van de Hoekse en Kabel jauwse twisten deed de voor de verdediging tegen de zee zo noodzakelijke eenheid verdwijnen; kort voordat de zee wederom krachtig zou toeslaan, werd Geertruidenberg door Dordrecht gebrandschat. In november 1421 ontstonden in het westen van de waard doorbraken en in dit en de daarop volgende jaren werden de waterkeringen zodanig aangetast, niet alleen in het westen, maar ook in het noorden langs de Merwede, dat de schade onder de heersende onzekere omstandigheden al spoedig niet meer hersteld kon worden. Veel land werd weggeslagen en een groot deel van de waard veranderde in een zilte baai, waarbij het rivierwater zich in toenemende mate dwars door de oude waard een weg zocht in westelijke richtingen. In enkele decennia ging zodoende het grootste deel van de waard geheel ten onder. Daar waar de meeste waterverplaatsing optrad werden geulen in het oude land uit- geschaard, terwijl elders door hernieuwde sedimentatie al spoedig nieuwe op- en aan wassen ontstonden. De landgroei was aanvankelijk het sterkste langs het overgebleven oude land in het oosten, tegen de Strijense opwassen in het westen, en langs restanten land en dijk en slechts weinig onder water geraakte stroomruggen langs de Merwede in het noorden. Tegen het einde van de 17de eeuw waren het westelijke en oostelijke aanwas- gebied reeds grotendeels bedijkt. In 1654 schrijft Jacobus van Oudenhoven over het hiertussen gelegen gebied: 'Aen de West-Noort-Westzijde van de Stadt (St. Geertruydenberge) verspreyt sich nu een groot Vlack Waters, genaemt de Biesbosch, ende is seer Vischrijck, daer op eenen dagh wel 18 000 Steuren, Salmen ende Elft gevangen zijn, daer in de Stadt St. Geertruydenberge den Afslagh van is, hetwelk in dese Stadt niet alleen een groot gerief, maar oock een groote neringe geeft' en ook 'ende wort geseyt, dat de Dienstboden in haer Huys plachten te bedingen, datse maer tweemael in de Weeck Salm wilden eten'. Ook als dit laatste misschien wat overdreven was moet worden vastgesteld dat de situatie later toch wel sterk 122

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1965 | | pagina 12