geven aan, dat 15 a 20% van het sediment dat in het Deltagebied wordt afgezet, uit slib bestaat. De rest is zand. Dit slib is van verschillende oorsprong. Gedeeltelijk wordt het aangevoerd door Rijn, Waal, Maas en Schelde, en door de Noordzee, voor een ander deel ontstaat het in het Deltagebied zelf door erosie van oude sliblagen en ten gevolge van biologische activiteit. In elk zeegat is het slib weer van andere herkomst. Zo voert het Haringvliet voornamelijk slib aan uit Waal en Maas. Het slib in de Oosterschelde daarentegen is bijna uitsluitend afkomstig uit de Noordzee of te danken aan biologische slibvorming. In de Westerschelde- mond is het slib voornamelijk afkomstig van geërodeerde kleilagen, die daar over grote uitgestrektheden voorkomen. Het hoge slibgehalte wordt er vooral veroorzaakt door de geringe afvoer van slib naar het zuiden of noorden. Het Brouwershavensche Gat bevat slib dat voor tweederde afkomstig is van Waal en Maas. Het wordt daar gebracht door de Grevelingen, maar ook het Haringvliet, middels een om de kop van Goeree lopende rond gaande stroming. Het slib van het Deltagebied beweegt zich uiteindelijk langs de schone kust naar het noorden. Dicht onder de kust bestaat namelijk een vloedoverschot, hetgeen wil zeggen dat meer water bij vloed naar het noorden stroomt dan bij eb naar het zuiden. Verder zeewaarts bestaat weliswaar een eboverschot, maar dat is voor het vervoer van slib van geen belang, omdat de slibgehalten van het water daar veel lager zijn dan dicht onder de kust. Een gedeelte van het Haringvlietslib komt dan in de Waterweg terecht; het kan voorts tijdelijk worden afgezet op de Maasvlakte, tot het bij storm weer wordt geërodeerd. De strook waarbinnen het Deltaslib zich noordwaarts verplaatst, is smal. In het Delta gebied zelf reikt hij niet verder dan vier kilometer uit de kust, langs de schone kust zelfs niet meer dan twee kilometer. Binnen de strook neemt het slibgehalte in de richting van de kust sterk toe; erbuiten is het slibgehalte van het water gering. De haven van IJmuiden vangt veel slib op, hetgeen blijkt uit een sterke vermindering van het slibgehalte ten noorden van deze haven. Uit gegevens van Rijkswaterstaat en andere instellingen werden voor de huidige toestand de slibafvoeren en slibgehalten berekend. Men vindt ze in een bijgevoegde figuur. Onder invloed van de Deltawerken zal de slibbeweging in het Deltagebied en langs de schone kust veranderen. Als de zeegaten zijn afgesloten zal er geen Noordzeeslib meer kunnen binnendringen in de Deltawateren, met uitzondering van de Nieuwe Waterweg. Er wordt dan door het Deltagebied geen slib meer aan de slibbeweging langs de kust onttrokken, terwijl, zoals wij zullen zien, wellicht toch een groot gedeelte van het rivierslib op zee geloosd zal worden. Een en ander zal waarschijnlijk leiden tot een geringe verhoging van het ge middelde slibgehalte van het kustwater. De allerbelangrijkste ingreep in de slibbeweging langs de kust zal echter tot stand komen door de afsluiting van de Oosterschelde. Onder de huidige omstandigheden wordt er namelijk zeer weinig slib vanuit de Westerschelde noordwaarts gevoerd. Dit is een gevolg van een bijzondere samenloop van omstandigheden in de stromingen van Wester- en Oosterschelde. Een slibdeeltje dat zich bij de kentering van eb naar vloed in de mond van de Westerschelde bevindt en met de vloedstroom naar het noorden gevoerd wordt, bereikt de mond van de Roompot juist als daar ebstroom gaat lopen. Het wordt door die ebstroom zeewaarts verplaats, en met de ebstroom op de Noordzee weer naar het Wester- scheldegebied vervoerd. Het beschrijft dus een cirkelgang. Wordt de Oosterschelde af gesloten, dan verdwijnt deze bijzondere stromingstoestand. Het slib uit de Westerschelde kan zich dan langs de kust verder noordwaarts bewegen. Aangezien het slibgehalte van 127

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1965 | | pagina 17