de Westerschelde nogal hoog is, zal ook door de zojuist genoemde stroomverandering het slibgehalte van het water langs de kust toenemen. Van belang is nu of deze toeneming ook een verhoging van het slibgehalte voor de schone kust tengevolge zal hebben. Een definitieve uitspraak hierover is thans nog niet te geven. Wel kan worden opgemerkt dat, als het slibgehalte van het water voor de schone kust onder invloed van de Deltawerken toeneemt, deze toeneming in de loop der tijd geringer zal worden. Na afsluiting van de zeegaten zal de bodemfiguratie in de monden ver anderen. Na enige tijd kan zich in een der monden bijvoorbeeld een zandbank vormen die het achtergelegen gebied tegen sterke golfaanval beschermt, zodat definitieve af zetting van slib mogelijk wordt. Deze slibsedimentatie zou dan slib aan de slibbeweging langs de kust gaan onttrekken en daardoor zou het slibgehalte van het kustwater ten noorden van het zeegat afnemen. Zeker is dat er na de afsluiting van de Oosterschelde veel slib uit de mond van de Westerschelde voorgoed naar het noorden zal worden afgevoerd. Na verloop van tijd zal de hoeveelheid slib in de mond van de Westerschelde verminderen en daarmee het slibgehalte van het water langs de Deltakust. In de figuur zijn ook de slibafvoeren aangegeven die na de uitvoering van het Delta plan en de Rijnkanalisatie in de benedenrivieren verwacht worden. Vergelijkt men de cijfers met die bij de huidige toestand, dan blijken de veranderingen in de slibafvoeren in de benedenrivieren onder invloed van de Deltawerken niet zeer ingrijpend te zijn, behalve voor de Noord en de Oude Maas. De slibafvoeren in deze beide rivieren en ook die in de Nieuwe Maas zijn sterk afhankelijk van het al dan niet openblijven van de Oude Maas. Over de toekomstige slibafvoer door de Haringvlietsluizen is nog niets met zekerheid te zeggen. Wel is uit studies gebleken dat het Haringvliet gedurende een groot gedeelte van het jaar als slibvanger zal gaan fungeren. De stroomsnelheden op dit bekken zullen dan zo gering zijn dat het slib gemakkelijk kan bezinken. Is de binding tussen de slibdeeltjes zo sterk dat het de grote stroomsnelheden die bij hoge rivierafvoeren op het bekken zullen voorkomen, kan weerstaan, dan kan er blijvend slib in het Haringvliet worden afgezet. Hierdoor zal dan de hoeveelheid slib dat het Haringvliet door de sluizen verlaat, worden beperkt. Is de binding tussen de slibdeeltjes nog niet sterk genoeg, dan wordt het grootste deel van het afgezette slib bij hoge afvoeren geërodeerd en door de sluizen afgevoerd. Nader onderzoek naar de erosiegevoeligheid van het hier afgezette slib is dus nodig om te komen tot prognoses ten aanzien van de toekomstige slibbeweging in dit gebied. Het is te verwachten, dat de slibbeweging langs de kust na de uitvoering van het Deltaplan 's zomers veel geringer zal zijn dan 's winters. In de winter kunnen stormen eerder afgezette sliblagen weer doen opwervelen. Bovendien kan men in de winter en het voorjaar hoge spuidebieten door de Haringvlietsluizen verwachten; er zal dan mogelijk veel slib naar zee worden gevoerd. Door beide oorzaken zal er 's winters dus veel slib langs de kust trekken. In de zomer daarentegen is de golfwerking veel minder, en kan plaatselijk veel slib worden afgezet. Bovendien zijn dan de spuidebieten door de Haringvlietsluizen klein, en wordt er weinig slib vanuit het Haringvlietbekken naar zee gebracht. Er zal zich dan dus veel minder slib langs de kust bewegen. Het slibonderzoek heeft tot nu toe een aantal verwachtingen opgeleverd ten aanzien van de toekomstige slibafvoer langs de Deltakust. Er is echter nog veel onderzoek nodig, vooral van de mechanismen van sedimentatie en erosie en de processen welke na afzetting van het slib optreden, vooraleer meer definitieve antwoorden op de in de aanhef gestelde problemen gegeven kunnen worden. 128

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1965 | | pagina 18