2 Voortschrijdende ontzilting van de Haringvreter tussen oktober 1963 en oktober 1964 1 Ligging van de zandplaat Haringvreter in het Veerse Meer 5. Metingen met behulp van de neutronen-sonde. De sonde bevat een radio-actieve kern. Ze wordt in een van te voren geplaatste droge metalen buis naar beneden gelaten. Zout en zoet water reageren verschillend op de uitgezonden straling, zodat het aantal door een telbuis opgevangen impulsen een aanwijzing is voor het zoutgehalte van het grondwater. Al deze methodes zijn beproefd en toegepast in het gebied van het Veerse Meer. Het Veerse Meer zelf blijkt nog steeds een zeer groot zoutgehalte te hebben, vrijwel overeenkomend met dat van zeewater. Op de gronden echter kon een voortgaande ont zilting worden vastgesteld. Een goede studiemogelijkheid bood in dit verband de Haringvreter, eertijds een plaat in het Veersche Gat tegenover de stad Veere, doch thans een eiland in het Veerse Meer. De Haringvreter bestaat hoofdzakelijk uit zand; het zuidelijk deel echter is opgebouwd als plaatgrond: op meer dan een meter beneden het maaiveld is daar een enkele meters dikke kleilaag aangeboord. Dit eiland nu heeft sinds de afsluiting van het Veersche Gat in april 1961 reeds een aanzienlijke hoeveelheid regenwater opgevangen, waardoor de bovenste grondlagen geheel zijn verzoet. Er heeft zich hier een proces voorgedaan dat vergelijkbaar is met de voorraadvorming van zoet water in de duinen langs de Neder landse kust: in de zand- en plaatgronden heeft zich een zoetwaterlens gevormd die drijft op het zoute water in de ondergrond. De naam 'lens' geeft reeds aan dat de dikte ervan in het midden van het eiland het grootst is. Aan de rand van het eiland vindt voortdurend afstroming naar het Veerse Meer plaats, waardoor een verhang ontstaat van het midden van het eiland naar de rand. Omdat zandige gronden het water veel beter doorlaten dan meer kleihoudende is de ontzilting in het zuidelijk deel van het eiland aanzienlijk minder ver gevorderd. Het zoutgehalte van water wordt meestal uitgedrukt in milligrammen chloorion per liter (mg cl'/1). Algemeen wordt een zoutconcentratie groter dan 300 mg cl'/l ongunstig geacht voor begroeiing. Die grens van 300 mg cl'/l ligt thans in het midden van het eiland op ongeveer 3,5 m beneden het maaiveld; de 10 000 mg cl'/l-grens zelfs op 4,5 m beneden het maaiveld. Het gedeelte boven de kleilaag in het zuidelijk deel is enigermate ontzilt, de kleilaag zelf echter nog in het geheel niet. 130

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1965 | | pagina 20