wordt viermaal, achtmaal verlaagd, enzovoort. De hoogste en laagste waterstanden langs
het kanaal zelf verlopen regelmatig vanaf het begin tot aan het afgesloten einde, echter
niet lineair. Op deze kwestie wordt hier niet verder ingegaan.
Een belangrijke grootheid die het effect van seiches in havens bepaalt is de zogenaamde
opslingeringsfactor, dat is het quotient van de getijamplitude aan het eind en die aan het
begin van de haven of het kanaal. In het onderhavige geval bedraagt de opslingerings
factor van de top bij de dam na V2 periode 2, na IV2 periode 6.
In een bijgevoegde figuur is het verloop van de opslingeringsfactor grafisch weergegeven
als functie van een reeks storingsgolven op zee met constante amplituden en een reso
nantieperiode van 31 minuten. Bij dergelijke schommelingen om de gemiddelde waterstand
in een haven zullen de daarbij behorende maximale stromen zo krachtig worden dat de
weerstand die het stromende water van de bodem en de wanden ondervindt niet langer
verwaarloosd mag worden, zoals in deze beschouwing tot dusverre is aangenomen. Daar
de weerstandskracht evenredig is met het kwadraat van de watersnelheid zal de op-
slingering bij het afgesloten einde van de haven beperkt worden en bij een voortgezette
lange reeks van storingsgolven op zee asymptotisch naderen tot een bepaalde eindige
waarde. De daarbij behorende stroomamplituden in de mond zullen ook kleiner worden.
Opgemerkt dient te worden dat de grafieken zijn bepaald voor het theoretische geval dat
het Calandkanaal zou uitmonden in zee in plaats van op de Nieuwe Waterweg. In
werkelijkheid mondt het kanaal uit op de Waterweg, zodat de voortplanting van de seiches
in het kanaal niet geheel in overeenstemming zal zijn met die van de figuur. De op-
slingering bij de dam in het Calandkanaal wordt nu namelijk verder beperkt, terwijl
omgekeerd ook de seiches te Hoek van Holland door het Calandkanaal worden beïnvloed.
Onder invloed van de weerstand in een kanaal zal geen totale resonantie bij het einde
van het kanaal voorkomen, zoals het geval zou zijn zonder weerstand. Toch blijven op-
slingeringsverschijnselen aan het einde van het kanaal bestaan.
Men spreekt toch van resonantie, vooropgesteld dat de verhoging aan het eind maximaal
is. Dit zal geschieden bij een bepaalde frequentie of periode van de seiche, die de
resonantiefrequentie wordt genoemd. De resonantieperiode is dan niet meer gelijk aan
viermaal de looptijd in het kanaal, maar langer. Om inzicht te verkrijgen in de opslin-
geringsfactoren en de daarbij behorende stroomsnelheden in de Europoorthavens werd
141