De stortebedden voor de schutsluizen in het Volkerak Inleiding Onder een stortebed verstaat men de verdediging van de meestal uit fijn en loskorrelig materiaal bestaande kanaal- of rivierbodem grenzend aan een sluis, ter voorkoming van ontgrondingen die het kunstwerk in gevaar zouden kunnen brengen. De zwaarte van de verdediging moet beantwoorden aan de ter plaatse optredende stroomaanval. Bij een inlaat- of uitwateringssluis, waar veelvuldig en langdurig grote stroomsnelheden optreden, zal dan ook in het algemeen een zwaardere en uitgebreidere bodembescherming aan gebracht worden dan bij een schutsluis. Bij een schutsluis kan aantasting van de bodem worden veroorzaakt door de vul- en ledigingsstroom van de schutkolk, door de retourstroom van een varend schip, en door de stroom die door de scheepsschroeven wordt opgewekt, de zogenaamde schroefstroom. In nummer 31 (februari 1965) van deze Berichten werd, in het artikel over vormgeving en constructie van geleidewerken bij duwvaart, het verschijnsel van de retourstroom reeds besproken. Het zal duidelijk zijn dat de retour- en de schroefstroom bij grote schepen, bijvoorbeeld duwvaartconvooien, het grootst zijn. Ook de waterstand speelt een rol: hoe kleiner de vaardiepte, des te groter de retour- en schroefstroom, en des te heviger ook de aanval op het bodemmateriaal. Om een indruk te krijgen van de vereiste zwaarte en uitgebreid heid van het stortebed voor de schutsluizen in het Volkerak werd besloten dit onderwerp als programmapunt bij het waterloopkundig onderzoek voor de sluizen op te nemen. Het modelonderzoek Aangezien na de afsluiting van het Volkerak de laagste L.W.-standen zullen voorkomen aan de zuidzijde van de afsluiting, werd in het model, schaal 1 25, het gedeelte van de zuidelijke voorhaven dat aansluit op de beide schutkolken in detail gereproduceerd. De vorm van het in het model opgestelde geleide- en remmingswerk beantwoordt weliswaar niet meer geheel aan de werkelijkheid - hij werd op grond van een later ingesteld onderzoek gewijzigd maar voor de grootte van de retour- en schroefstromen is dit van geen betekenis. De bodem van de zuidelijke voorhaven komt op een diepte van N.A.P. - 7 m, en loopt in de richting van de sluis onder een flauwe hellingshoek af naar het peil van de kolkvloer, N.A.P. - 7,5 m. Bij de in het model verrichte vaarproeven was de oostelijk gelegen sluis geopend, en de westelijk gelegen sluis gesloten. 145

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1965 | | pagina 35