De uitvoering van de werken heeft duidelijk invloed op de waterbeweging in het noordelijk deel van de Lauwerszee A. Voor de aanvang van de werken B. Verandering van het stroombeeld bij eb 1962 C. Verandering van het stroombeeld bij eb 1964 D. Verandering van het stroombeeld bij eb 1968 E. Na afloop van de werken totdat een evenwicht intrad. Waterloopkundig gesproken zijn de gevolgen van de aanleg van het dijkvak naar de Groninger kust gering geweest; ze beperken zich tot enige stroomconcentratie voor de kop van het werk. Hier is een ongevaarlijke geul gevormd met een diepte tot ongeveer N.A.P. -2 m. Pas in 1966 zal, docr de verkleining van het profiel van het sluitgat tot N.A.P. - 8 m een vergroting van de stroomsnelheid in het sluitgat gaan optreden tot gemiddeld 1,2 m/sec, zodat een begin van ontgrondingen in de omgeving van de drempel moet worden verwacht. Bij verdere verkleining van het profiel door ophoging van de drempel tot N.A.P. 6 m en docr de toeneming van het debiet ten gevolge van de bouw van het dijkvak op de Zuidwal zullen de stroomsnelheden in het sluitgat verder toenemen tot gemiddeld 1,4 m/sec. Aanvoer van materialen Verreweg het grootste deel van de voor de werken benodigde materialen zoals zink- en stortsteen, glooiingblokken, rijsmaterialen en materialen voor de beton- en asfaltwerken, wordt per schip aangevoerd. Uit het werkplan kunnen de telkenjare benodigde hoeveel heden worden afgeleid. Vrijwel alle schepen bestemd voor de Lauwerszeewerken komen via de Provinciale Zeesluis in het Reitdiep bij Zoutkamp op de Lauwerszee. Deze sluis, die een schutkolklengte heeft van 35 m en een breedte van 8 m, is het knelpunt in de gehele aanvoerweg. Schepen die vanwege hun afmetingen niet kunnen worden geschut worden bij gelijk water buiten en binnen of tijdens spuien door de dan openstaande sluis gebracht. Doordat uit de Friese boezem water in Groningen wordt ingelaten dat via het Reitdiep bij Zoutkamp weer wordt gespuid, is het aantal malen spuien en daarmee de mogelijkheid tot vlotte doorvoer van schepen aanmerkelijk uitgebreid. De op deze wijze vergrote capaciteit van de sluis moet zoveel mogelijk worden uitgebuit om de totale aanvoer te kunnen verwerken. Dit betekent, dat de aanvoer van de benodigde materialen vroegtijdig moet worden geplanned. Met name de behoefte aan zink- en stortsteen voor werken rond het sluitgat zal gedurende de jaren 1966-1968 zó groot zijn, dat de benodigde hoeveelheden niet in die jaren kunnen worden aangevoerd. Men is dan ook reeds in 1962 begonnen met de vorming van depots, zodat nu een hoe veelheid van rond 120 000 ton steen in voorraad ligt. Aanvoer via de sluis zal het verdere verbruik in de topjaren mede kunnen dekken. 215

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1965 | | pagina 51