D. De werken tot indijking van de Lauwerszee
Scheepvaart in het Lauwerszeegebied
De enige plaats in het kustgebied tussen Harlingen en Delfzijl waar de zee met voor de
scheepvaart voldoende diepe geulen de kusten van Friesland en Groningen nadert en
zelfs binnendringt, is de Lauwerszee. Over deze zeearm lagen vroeger zeevaartroutes
naar Groningen en Dokkum, beide indertijd belangrijke zeehavens. Hoewel de zee in
dit gebied door inpolderingen steeds verder is teruggedrongen, bleven de scheepvaart
verbindingen met Groningen en Dokkum bestaan. Aan de kronkelende loop en de in
zeewaartse richting toenemende afmetingen van het Reitdiep en het Dokkumer Grootdiep
is nog duidelijk te zien, dat deze wateren vroeger niet onbelangrijke zeearmen zijn
geweest. Beide hebben thans een voorname functie in de afwatering van het oude land.
Het Reitdiep vormt de hoofdwatergang van het waterschap Electra in Groningen, het
Dokkumer Grootdiep en de Zwemmer verbinden de Dokkumer Nieuwe Zijlen met de
Friese boezemwateren.
De zeesluizen te Zoutkamp in het Reitdiep en de Dokkumer Nieuwe Zijlen aan de Friese
kust zijn in de eerste plaats uitwateringssluizen, zoals duidelijk blijkt uit de vorm: breed,
maar kort. In beide gevallen is de middelste sluiskoker tevens ingericht als scheepvaart-
sluis, zij het met een vrij korte schutlengte. Tijdens het spuien kan de sluis te Zoutkamp
door krachtige schepen worden gepasseerd, omdat de drempel diep genoeg ligt om
het water tijdens het doorvaren onder het schip te laten doorvloeien, zodat het schip
de doorstroming niet blokkeert. De diepte van de sluis te Dokkumer Nieuwe Zijlen is
echter zo gering, dat het doorlaten van schepen tijdens het spuien vrijwel onmogelijk is.
Door de Minister van Verkeer en Waterstaat is in 1947 een commissie ingesteld met de
taak om de waterwegen in de vier noordelijke provincies te normaliseren. Deze com
missie 'Vaarwegen Noorden des Lands' bracht in december 1949 een rapport uit, waarin
zij voorstellen deed om de aanwezige en toekomstige binnenvaartvloot naar de af
metingen, in het bijzonder de breedte van de vaartuigen, in klassen te verdelen. De vaar
wegen en de daarin voorkomende kunstwerken als bruggen en sluizen moesten aan deze
classificatie worden aangepast.
De kleinere schepen werden door de commissie verdeeld in motorzeilschepen van ca.
150 ton, spitsen van 250 a 350 ton en kempenaars van 500 a 600 ton.
Het Reitdiep vormt de scheepvaartverbinding met het Fries-Groningse grote-scheepvaart-
kanaal. Het voldoet aan alle eisen die aan een kanaal voor spitsen kunnen worden
gesteld. Ook het Dokkumer Grootdiep is tot Dokkum voor spitsen bevaarbaar. De grotere
259