De afsluiting van het Zuiderdiep
Over het boezemgebied van het Zuiderdiep, dat zich zal strekken langs de noordelijke
oever van het eiland Goeree-Overflakkee tussen de haven van Goedereede en de haven
van Dirksland, is reeds het een en ander geschreven in de nummers 28 (april 1964) en 34
(november 1965) van het Driemaandelijke Bericht, waarbij meer in het bijzonder de
uitwateringssluis en het dijkvak tussen de Plaat van Scheelhoek en de haven van Dirks
land werden behandeld.
Het aansluiten van de reeds eerder op de westpunt van de Plaat van Scheelhoek gemaakte
dijkkop op het eiland Goeree vormde de laatste schakel van de rondom de boezem aan
te leggen waterkeringen, zij het dan oo-k volgens een voorlopige begrenzing van het
boezemgebied. De wijdte van deze opening was ruim 500 m. Door dit gat werd het af te
sluiten gebied bij ieder getij gevuld en geledigd, waarbij de waterbeweging onder nor
male omstandigheden plaats vond door een geul met een breedte op N.A.P. van 125 m.
Bij sterk verhoogde waterstanden op zee ging ook de resterende breedte een belangrijke
rol spelen. Een bijzonderheid van het in te dijken gebied was wel dat het naast de geul
met bijbehorende oevers van het Zuiderdiep tevens de Plaat van Scheelhoek omvatte, die
boven normaal hoog water ligt. Dit betekent dat de berging van het gebied bij hoge
waterstanden, als de plaat onder water komt, sterk toeneemt, hetgeen duidelijk af te
lezen is uit de grafiek, waar bij iedere waterstand de bijbehorende wateroppervlakte is
uitgezet. Bij een stormtij van N.A.P. 2,50 m dat een frequentie heeft van 0,9 maal
per jaar blijkt de hoeveelheid water die per tij in- of uitstroomt, tengevolge hiervan
ruim 6 maal zo groot te zijn als bij een normaal getij, althans zo lang het sluitgat na het
leggen van de drempel nog niet verder is verkleind. Het behoeft nauwelijks betoog dat
een dergelijke vergrote komvulling na het formeren van het eigenlijke sluitgat, dus nadat
de dijkkoppen tot aan het sluitgat zijn uitgebouwd, ook een sterke vergroting van de
doorstroomsnelheid tengevolge zal hebben. Dit is dan ook de reden waarom de volgorde
der werkonderdelen zo is gekozen, dat eerst de grondbezinking klaar werd gemaakt en
pas daarna de dijkkoppen werden gevormd, zodat bij het voorkomen van een dergelijke
hoge waterstand geen uitschuringen in het sluitgat waren te vrezen.
Er waren meer omstandigheden waarmede bij het ontwerpen van het plan rekening moest
worden gehouden.
De plaats van de afsluiting was met varend materieel slechts te bereiken door ondiepe
geulen met een bodemdiepte van ongeveer N.A.P.-1 m. Later trad hierin wel enige
237