Waarneming in de natuur
Na de afsluiting van de Grevelingen moest in de natuur worden waargenomen welke
veranderingen in werkelijkheid waren opgetreden, mede ter verificatie van de eerder
genoemde uitkomsten.
Om de te Brouwershaven opgetreden verandering te kunnen bepalen werden twee
methoden gevolgd.
Bij de eerste methode werden de getijverschillen gemeten bij de meetpaai Schouwen
en bij de registrerende peilschaal te Brouwershaven, met elkaar vergeleken door de
gemiddelde tijverschillen per maand te bepalen over de zomermaanden juni, juli en
augustus van de jaren 1959 t/m 1965.
Uit de figuur waarin deze tijverschillen grafisch zijn voorgesteld blijkt, dat ten gevolge
van de afsluiting het tijverschil te Brouwershaven (registrerende peilschaal) met 19 cm is
toegenomen. Ter plaatse van de meetpaai Schouwen werden geen veranderingen van
betekenis in het tijverschil geconstateerd.
De veranderingen in de hoogwater- en laagwaterstanden te Brouwershaven werden
bepaald door vergelijking met de hoog- en laagwaterstanden van de meetpaai
Schouwen, waar het verticaal getij geen invloed ondergaat van de Grevelingendam.
Ook deze verschillen in hoog- en laagwaterstanden tussen de meetpaai te Schouwen en
de registrerende peilschaal te Brouwershaven zijn in een der figuren grafisch voorgesteld.
Hieruit zou volgen, dat het gemiddelde H.W. te Brouwershaven met 9 cm is verhoogd en
het L.W. met 10 cm is verlaagd.
Bij de tweede methode werden de opgetreden veranderingen in de hoog- en laagwater
standen te Brouwershaven bepaald door vergelijking van de gemeten grootheden te
Brouwershaven en te Zierikzee, waarbij ervan is uitgegaan dat ook het verticale getij
te Zierikzee niet noemenswaard door de aanleg van de Grevelingendam wordt beïnvloed.
De relaties die er bestaan tussen de H.W.'s resp. L.W.'s te Brouwershaven en Zierikzee
werden grafisch voorgesteld, uitgaande van de waarnemingen over de maanden januari
t/m oktober 1965.
Ook werd nagegaan of het getij bij Zierikzee inderdaad niet beïnvloed is door de af
sluiting van de Grevelingen. Hierbij werd een verdeling aangebracht in doodtij, ge
middeld tij en springtij. Het doodtij werd gedefinieerd als het getij dat twee dagen na
eerste en laatste kwartier optreedt, en het springtij als het getij twee dagen na nieuwe
en volle maan. De relatie tussen de H.W.'s en L.W.'s te Zierikzee en Brouwershaven is
met een aan het springtij ontleend voorbeeld grafisch voorgesteld in een bijgevoegde
figuur.
Uitgaande van bovenstaande definities vindt men over de bovengenoemde acht maanden
de volgende gemiddelde H.W.'s en L.W.'s te Zierikzee:
H.W. L.W.
doodtij N.A.P. 116 cm 116) N.A.P. 136 cm 132)
gem. tij N.A.P. 142 cm 142) N.A.P. 147 cm 148)
springtij N.A.P. 159 cm 162) N.A.P. 158 cm - 158)
De tussen haakjes geplaatste getallen geven de hoog- en laagwaterstanden aan volgens
het tienjarig overzicht (1951—1960) van de waterhoogten en -afvoeren. Hieruit blijkt, dat
deze waarden en de gemiddelde waarden over de genoemde acht maanden nauwelijks
verschillen. De veronderstelling dat het verticale getij te Zierikzee nauwelijks is veranderd
door de aanleg van de Grevelingendam blijkt dus gerechtvaardigd.
288