zand met slib; een veenlaag van N.A.P. - 4,50 m tot N.A.P. - 5,50 m; daaronder tot N.A.P. 10 m een zandhoudende kleilaag en beneden N.A.P. 10 m vastere zandlagen. Uit een door het Laboratorium voor Grondmechanica nader ingesteld onderzoek volgde dat een grondverbetering tot N.A.P. - 8 m noodzakelijk was om de zetting, maar vooral de zettingsverschillen tijdens de bouw van de caissons te reduceren tot aanvaardbare grootte. Verder dienden de binnentaluds aan de N.W.- en N.O.-zijde van het dok ter verzekering van de stabiliteit onder een helling van 1 4 te worden gebracht. Aan de andere twee zijden van het dok kon met een helling van 1 3 worden volstaan. Om de stabiliteit van de oprit naar de bruggen over de sluizen niet in gevaar te brengen tijdens de ontgraving diende op N.A.P. -f 2,50 m een berm ter breedte van 10 a 15 m te worden gemaakt. Het Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening berekende het water- bezwaar van het dok op 900 a 1000 m3/u, zodat voor de bronbemaling 19 a 20 putten nodig zijn, ieder met een onderwaterpomp met een capaciteit van 50 m3/u. Deze diepe bronbemaling moet reeds bij de ontgraving van het dok in werking zijn om opbarsting van de klei- en veenlagen te voorkomen. De bronnen voor de diepe bemaling werden in de binnenberm op N.A.P. 2,50 m geplaatst. De verdeling van de bronnen langs de omtrek van het dok werd zodanig gekozen, dat de onderlinge tussenafstanden langs de N.W.- en N.O.-zijde kleiner zijn dan langs de zijden van de schutsluis en de oprit. De omstorting met fijn grind van de diepe bronnen wordt ook doorgevoerd tot in het ondiepe pakket van fijn zand, zodat een deel van de grondwaterstroom door deze zandlaag kan worden opgevangen. Het grootste gedeelte van deze grondwaterstroom dringt tussen de diepe bronnen door naar het dok. In het advies van het Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening werd voor gesteld deze resterende hoeveelheid ondiep grondwater door een ondiepe bemaling af te voeren. Onderzocht is of deze ondiepe bemaling niet kan worden weggelaten en vervangen worden door een open bemaling en zo ja, welke nadere voorzieningen dan getroffen moeten worden om de stabiliteit van het binnentalud te verzekeren. Uit dit onderzoek, dat werd uitgevoerd met behulp van een elektrisch analogon, bleek dat de ondiepe bemaling kan worden weggelaten bij een talud van 1 4 en een 5 m brede berm op N.A.P. 2,50 m. Om uitspoelen van het fijne zand te voorkomen dient een filterconstructie op het zandlichaam te worden aangebracht. De hoeveelheid water die door de open bemaling verwijderd dient te worden, wordt geschat op 40 m3/u. Op grond van deze uitkomsten zal langs de N.W.- en N.O.-zijde van het dok een filter constructie worden aangebracht vanaf N.A.P. 2,50 m tot N.A.P. - 6,50 m. Het filter zal bestaan uit een 20 cm dikke laag grindzand, afgedekt door een laag grof grind van 30 cm dikte. Om de hinder van het uittredende grondwater tijdens de ontgraving en het aanbrengen van de filterconstructie te voorkomen is een tijdelijke vacuümbemaling van de ondiepe zandlaag noodzakelijk. Na het gereedkomen van het dok zal het uittredende grondwater opgevangen worden in een sleuf of sloot, die zich onderaan de teen van het binnentalud bevindt. Deze sleuf zal men vormen door bij het ontgraven een rug van klei te laten staan. Boven het peil van N.A.P. 2,50 m wordt de grove grindlaag doorgezet tot N.A.P. 2,50 m; hij dient dan als bescherming van de taluds tegen de schroefstroom van sleep boten tijdens het uitvaren van de caissons. De aanleg van het dok is thans in volle gang en men verwacht nog dit jaar met de bouw van de caissons te kunnen beginnen. 302

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1966 | | pagina 24