Het massawatertransport is de door de golfbeweging veroorzaakte waterbeweging. Deze
zal zijn invloed voornamelijk doen gelden bij de bodem. Het duidelijkst tekent het massa
transport zich af in de branding op het strand, waar voorwerpen zowel langs de bodem
als langs de wateroppervlakte op de kust worden aangespoeld. Zo zijn in het
Deltagebied op de stranden van de eilanden na de stormramp van 1953 op vele plaatsen
zelfs bakstenen van ingestorte huizen teruggevonden. Deze stenen zijn klaarblijkelijk door
de golven langs de bodem verplaatst en tot op het strand gerold. Het massatransport
kan natuurlijk niet slechts in één richting doorgaan. Het water dat door de golven naar
de kust wordt gebracht, moet terugstromen en zoekt hiervoor de weg van de minste weer
stand: de diepere geulen. Zijn die er niet, dan ontstaan ze door de stroomconcentratie
nabij het strand. Ze zijn berucht onder de naam muien, en de verraderlijk grote stroom-
snelheden die erin kunnen optreden hebben reeds menige zwemmer het leven gekost.
Met dit massatransport wordt veel zand verplaatst, en wel zolang tot zich een helling
vormt waarbij de zwaartekracht op de korrels de invloed van de waterbeweging op de
korrels compenseert. Naarmate het massatransport in een kleinere laag water, bij hogere
en steilere golven, wordt geconcentreerd, en dus intensiever wordt, vormt zich een steilere
helling. Volgens dit mechanisme ontstaan brandingsruggen, en zo is bijvoorbeeld ook de
vorming van de Westplaat voor de afgesloten Brielse Maas ingeleid. Er zijn aanwijzingen
dat bij het massatransport door golven reeds op ca. 7 m diepte in de Noordzee belang
rijke hoeveelheden zand dwars op de richting van de getijstromen worden verplaatst.
De refractie wordt veroorzaakt door het verschil in voortplantingssnelheid van de golven
op plaatsen met verschillende diepte. In minder diep water gaan de golven langzamer
lopen, waardoor ze naar de kust toe als het ware 'bijdraaien'. De refractie beïnvloedt
niet alleen de richting van de golfbeweging, maar ook de golfhoogte, die immers even
redig is aan de wortel uit de golfenergie.
Tot zover werd de golfbeweging eenvoudig voorgesteld, en bijgevolg lijkt de berekening
van de golfinvloed eenvoudig. Het voorgaande is echter slechts een verregaande schema
tisering van de belangrijkste factoren die in de werkelijkheid hun invloed doen gelden. In
1962 is uit metingen aan de kust bij Katwijk gebleken (Driemaandelijks Bericht nr. 22,
november 1962) dat deze schematisering voor eenvoudige kustprofielen redelijk voldoet.
In een zeegat, waar het bodemreliëf sterk varieert, is het verloop van de golfbeweging
echter zeer gecompliceerd, vooral in een gebied waar de golfenergie verschillende kanten
op gericht is, doordat daarin verscheidene systemen opereren.
Op de berekeningen van dergelijke ingewikkelde golfpatronen in de zeegaten moet een
meer uitgebreide controle worden toegepast dan bij de berekeningen aan de eenvoudige
schone kust bij Katwijk het geval was.
Uilvoering der metingen
In de mond van het Haringvliet zijn in de loop van 1963 en 1964 zes golfmeetopstellingen
geplaatst, n.l. vier golfmeetpalen en twee golfmeetstellingen. De golfmeetopstellingen
werden op de navolgende data geplaatst:
golfmeetpaal
Ma-I
op 23 september 1963
golfmeetpaal
Ha—1
op 23 september 1963
golfmeetpaal
Ha-lll
op 24 september 1963
golfmeetpaal
Ha-VI
op 15 juli 1964
golfmeetstelling
Ha-IV
op 16 juli 1964
golfmeetstelling
Ha-ll
op 17 juli 1964.
304