Veranderingen in de getijbeweging westelijk van de Grevelingendam
Toen na de stormramp van 1953 het Deltaplan vorm begon te krijgen en daarbij de aanleg
van een dam door de bovenmond van de Grevelingen werd overwogen, is reeds spoedig
een begin gemaakt met het onderzoek naar de gevolgen die de aanleg van zulk een
afsluitdam met zich zou kunnen brengen voor de getijbeweging in de westelijk daarvan
gelegen zeearm. Bij de aanleg van een dam door het Brouwershavensche Gat zou men
immers ook met die gevolgen geconfronteerd worden.
Bij dit onderzoek zijn naast elkaar twee verschillende methoden toegepast: bij de ene is
men uitgegaan van getijberekeningen, bij de andere is het onderzoek gebaseerd op
metingen in het hydraulisch model van het Deltagebied in het Waterbouwkundig Labora
torium te Delft.
Zowel bij de berekeningen als bij het onderzoek in het hydraulisch model is als rand
voorwaarde d.w.z. als onveranderlijk gegeven - het verticaal getij, ofwel de water
hoogten, zeewaarts van de lijn Brouwershaven-Ouddorp ingevoerd, en wel zover zee
waarts dat de afsluiting van de Grevelingen door geen invloed meer op zou doen gelden.
Op deze kwestie komen we straks terug.
Getijberekeningen
Bij de getijberekeningen is men uitgegaan van de uitkomsten van een serie getij- en
stroommetingen die in het voorjaar van 1959 in het Brouwerhavensche Gat werden ver
richt, en meer in het bijzonder van de meetresultaten betreffende het eerste getij op 22
mei van dat jaar. Aan de hand van de meetresultaten werd de voortplanting berekend
van de verschillende sinusoïden waarin dit getij kon worden ontleend.
Als randvoorwaarden voor de daarop volgende berekeningen ter vaststelling van de
toestand vóór de afsluiting koos men het verticale getij in de buitenmond van het
Brouwershavensche Gat en dat te Stavenisse en Willemstad.
Bij het berekenen van de toestand na de aanleg van de Grevelingendam is de getij
beweging westelijk van de dam bepaald door uit te gaan van het verticale getij in zee
en door rekening te houden met het feit dat ter plaatse van de dam de stroom op ieder
moment nul moet zijn.
De getijkrommen en de stroomkrommen voor verschillende plaatsen werden vervolgens
283