Vermindering van de windhinder voor de scheepvaart bij de Volkeraksluizen
Voortzetting en afsluiting van het onderzoek
Het onderzoek naar de maatregelen ter vermindering van de windhinder voor de
scheepvaart bij de Volkeraksluizen is sinds vorig jaar voortgezet en thans afgesloten.
Het tussentijds verslag, dat verscheen in het Driemaandelijks Bericht nr. 32 (mei 1965),
bevatte enkele voorlopige conclusies en een aantal nog door onderzoek te beant
woorden vragen. De belangrijkste hiervan waren: kan met een windscherm waarvan
de doorlatendheid met de hoogte toeneemt een nog betere afschermende werking
worden verkregen dan bij gelijke tussenruimten tussen de horizontale planken? en in
welke mate zijn de resultaten met boomschermen geringer dan met kunstmatige
schermen?
Om deze vragen te beantwoorden is een reeks aanvullende proeven genomen in een
van de windtunnels van het Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium te Am
sterdam.
Kunstmatige schermen
Bij kunstmatige schermen gebruikt men de term 'gemiddelde doorlatendheid'; daaronder
wordt bij schermen met een horizontale beplanking verstaan de verhouding tussen de
gesommeerde spleetbreedte en de totale schermhoogte. Bij het voortgezet onderzoek
werden zeven verschillende windschermen met horizontale beplanking onderling ver
geleken, en wel
a. een scherm met gelijke spleetbreedte over de gehele hoogte van het scherm. De ge
middelde doorlatendheid was 25%.
b. een scherm met in hoogterichting toenemende spleetbreedte. De plaatselijke door
latendheid verliep van 12,5% tot 37,5% en bedroeg gemiddeld ook 25%.
c. een scherm met een verloop van de plaatselijke doorlatendheid in hoogterichting
van 0% tot 50%; de gemiddelde doorlatendheid was weer 25%.
d. een scherm met gelijk blijvende spleetbreedte en een gemiddelde doorlatendheid
van 50%.
e. een scherm met toenemende plaatselijke doorlatendheid van 25% tot 75%. Ge
middeld 50%.
f. een scherm met toenemende doorlatendheid van 0 tot 100%; gemiddeld weer 50%.
g. een volledig dicht scherm.
363