van de geul een meer weerstandskrachtige laag aanwezig is dan langs de oevers, zal de geul bij toeneming van het spuidebiet geneigd zijn zich in de oever in te snijden en zich zijwaarts te verplaatsen. Proeven ten aanzien van de erosiegevoeligheid van spekkoeklagen kunnen slechts worden uitgevoerd op een natuurlijke, in het zeegat ontstane bodem. De gunstige om standigheid deed zich voor, dat in de bouwput voor de schutsluis in het Haringvliet niet verstoorde spekkoeklagen werden aangetroffen. Op deze lagen werd een labo ratoriumopstelling gebouwd zodat er proeven konden worden verricht ten aanzien van de erosiegevoeligheid en de ontgronding als functie van de tijd. De proeven werden zodanig gedimensioneerd, dat de krachten die door het stromende water op de bodem werden uitgeoefend onder laboratoriumcondities vergelijkbaar waren met die welke in de toekomstige suatiegeul kunnen worden verwacht. Deze ver wachting is weliswaar gebaseerd op globale berekeningen die nog nadere precisering behoeven, maar toch kon de orde van grootte van de maximale watersnelheid die op 40 cm boven de bodem zal kunnen optreden op 75 a 120 cm/sec worden geschat. De proeven werden verricht bij een waterdiepte van 40 cm. Als de gemiddelde water snelheid kleiner was dan 60 cm/sec bleek er geen erosie van de spekkoeklagen op te treden. Boven de 60 cm/sec trad erosie op; bij verdere verhoging van de snelheid nam de erosiesnelheid, dat is de gemiddelde ontgronding in mm/uur, langzaam toe. De hoog ste gemeten erosiesnelheid bedroeg ongeveer 2,5 mm/uur, bij een stroomsnelheid van ongeveer 100 cm/sec. De maximale stroomsnelheid die tijdens de proeven kon worden ingesteld bedroeg 110 cm/sec. Bij hogere snelheden traden er in de goot verschijnselen op - zogenaamd 'schietend water' die niet meer representatief zijn voor de natuurlijke omstandigheden in geulen. Om het verloop van de erosie met de tijd te bepalen werden er gedurende 24 uur waar nemingen gedaan bij een constante hoge stroomsnelheid van 100 cm/sec. Hierbij bleek dat de erosiesnelheid met de tijd afneemt. De oorzaak daarvan is nog niet geheel duidelijk. Uit de proeven is gebleken, dat de erosiegevoeligheid van spekkoeklagen vrijwel over eenkomt met die van kleilagen. Bij analoge stroomsnelheden zouden zandlagen een veel grotere erosiesnelheid vertoond hebben. Ook werd gevonden, dat de zandlaagjes soms tussen de kleilaagjes worden wegge spoeld. De kleilaagjes worden dan ondergraven en breken af. Zo ontstaan de kiel plaat jes die zowel bij de proeven, alsook in natuurlijke afzettingen zijn aangetroffen. Deze uitspoeling leidt echter niet tot een waarneembare versnelling van de erosie snelheid van spekkoeklagen. De erosiesnelheden die tijdens de proeven zijn gemeten mogen niet zondermeer worden toegepast op spekkoeklagen van afwijkende samenstelling en dikte van de zand- en kleilaagjes. De proeven hebben echter een algemeen inzicht opgeleverd in het proces van erosie en van de erodeerbaarheid van spekkoeklagen in het algemeen. 372

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1966 | | pagina 38