De voor de proef gekozen diepe geul in het Veerse Meer, met de meetraaien wind heeft op de waterbeweging in rivieren en meren, vooral wanneer de diepere geulen ongeveer in de richting van de heersende westenwind liggen, zoals dit in het algemeen het geval is in de Zeeuwse en Zuidhollandse stromen. Het staat niet geheel vast dat uit het onderzoek in de Brielsche Maas zonder meer kan worden afgeleid hoe de toestand in het afgesloten Zeeuwse Meer zal worden. In welk tempo en in welke mate de zeer diepe geulen als gevolg van de windinvloed zullen verzoeten, is nog onzeker. Mede met het oog hierop is reeds in 1957 onderzocht, welke mogelijkheden er zijn om de gewenste ontzilting van de diepere geulen desnoods op kunstmatige wijze te bevorderen. Uit dit onderzoek is gebleken, dat voor dit doel gebruik zou kunnen worden gemaakt van een transportabele compressor-installatie waarmee lucht naar de diepste delen van de geulen wordt geperst; op de bodem van de geul ontwijkt de lucht door geperforeerde buizen, en vormt een dun luchtgordijn. De turbulentie als gevolg van de stijgende luchtbellen veroorzaakt menging van het zoute water uit de diepere lagen met het zoetere water in de bovenste lagen. Tijdens een bespreking tussen vertegenwoordigers van de Rijkswaterstaat en van het te Yerseke gevestigde Hydrobiologisch Instituut van de Koninklijke Academie van Weten schappen is besloten deze methode nogmaals op zijn bruikbaarheid te toetsen in een diepe geul in het afgesloten Veerse Meer. De proef in het Veerse Meer De keus voor de proef is gevallen op een enigszins tegen de windinvloed beschut liggende geul langs de noordoever van het Veerse Meer tussen Kortgene en Kats. Het diepste punt ervan ligt op ruim 22,50 m beneden N.A.P. De diepe geul wordt begrensd door de dieptelijn van de bodem van het Veerse Meer van ongeveer N.A.P. - 6,25 m. De water inhoud van de geul beneden deze dieptelijn bedraagt 1,9 miljoen m3. De totale inhoud tot aan de waterspiegel op N.A.P. 0,70 m zou, volgens een denkbeeldige verticale begrenzing door de dieptelijn van N.A.P. 6,25 m, 4,3 miljoen m3 bedragen. Tijdens de proef zijn gedurende ruim 48 uur metingen verricht van het CT-gehalte in de ver schillende lagen. Het werk werd gedaan door meetploegen van het Hydrobiologisch Instituut, het Rijksinstituut voor de Zuivering van Afvalwater en de Waterloopkundige Afdeling van de Deltadienst te Zierikzee. 374

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1966 | | pagina 40