De erosiegevoeligheid van bepaalde grondsoorten in de zeegaten
Bij het ontwerp van de Deltawerken dient in belangrijke mate rekening te worden ge
houden met de weerstand die de bodemlagen ter plaatse van het te maken werk tegen
erosie hebben.
De ontgronding bij sluitgaten is sterk afhankelijk van de erosiegevoeligheid van de
bodemlagen in de omgeving. Ook de mate van verplaatsing of verdieping van geulen,
al dan niet onder invloed van de werken, wordt beïnvloed door deze erosiegevoeligheid.
Na de afsluiting van het Haringvliet zal bijvoorbeeld het geulenpatroon in de mond van
dit zeegat belangrijke veranderingen ondergaan; onder meer zal zich een suatiegeul
vormen voor de uitwateringssluizen. Tenslotte hangt ook de zuigbaarheid van bodem
materiaal samen met de erosiegevoeligheid ervan, zodat de erosiegevoeligheid mede
een rol speelt bij de keuze van zandwinplaatsen.
Het is dus van belang een inzicht te krijgen in de erodeerbaarheid van de verschillende
grondsoorten die in de zeegaten voorkomen.
Deze grondsoorten kunnen in drie typen onderscheiden worden: zandlagen, kleilagen
en zogenaamde 'spekkoeklagen'. Deze laatste bestaan uit elkaar afwisselende zand- en
kleilaagjes van 0,5 tot 2 cm dikte. De foto geeft hiervan een beeld. Uit boringen is
gebleken, dat in de zeegaten zelf bijna geen zuivere kleilagen voorkomen, maar wel
plaatselijk onder de oevers van de eilanden. In de zeegaten worden voornamelijk zand
lagen en spekkoeklagen aangetroffen. Vastgesteld is, dat de bodem in de monden van het
Brouwershavensche Gat en de Oosterschelde tot een diepte van N.A.P. - 20 m voor
80% uit zandlagen en voor 20% uit spekkoeklagen bestaat. In de mond van het Haring
vliet evenwel wordt een geheel ander beeld van de bodemopbouw tot N.A.P. - 20 m
gevonden. Een bijgevoegde figuur laat zien, dat daar, naarmate men dieper komt, de
spekkoeklagen afnemen en de zandlagen gaan overheersen. Op de oorzaak hiervan
zal thans niet nader worden ingegaan, maar het is duidelijk dat vooral op geringere
liepten de spekkoeklagen een belangrijk deel van de bodem vormen.
Over de erosiegevoeligheid van zand zijn we het beste geïnformeerd, omdat de drempel
waarde voor de watersnelheid waarbij zand op de bodem in beweging komt redelijk
goed bekend is. Naarmate de zandkorrels groter en zwaarder zijn, zullen de krachten
die nodig zijn om de korrels te verplaatsen groter moeten zijn; de drempelwaarde neemt
dan toe. Er bestaat dus een eenvoudig verband tussen de korrelgrootte en de drempel
waarde voor erosie; hoe hoger de drempelwaarde, des te geringer is de erosiege
voeligheid.
369