Kunstmatige verwijdering van zout water uit een diepe stroomgeul Van verschillende zijden is de aandacht gevestigd op de mogelijke ongunstige invloed, die de diepe geulen welke voorkomen in de Zeeuwse stromen kunnen hebben op de kwaliteit van het water in het toekomstige Zeeuwse Meer. De vrees is geuit, dat deze diepe geulen altijd met zout water gevuld zullen blijven. De in de geleidelijk verzoete bovenlagen levende dierlijke en plantaardige organismen zullen, aldus wordt gesteld, tijdens een natuurlijk afstervingsproces naar de bodem zakken en in de diepe geulen met zout en zuurstofarm water tot ontbinding overgaan. Bij dit ontbindingsproces in een zuur stofloos milieu zijn bepaalde bacteriën in staat zuurstof te onttrekken aan verschillende in het water voorkomende chemische verbindingen. Hierbij moet vooral gedacht worden aan de reductie van de in zeewater aanwezige sulfaten tot het giftige zwavelwaterstof. Bij een eventuele menging van het water uit de diepe geulen met het zoete water in de bovenste lagen zou het aquatische leven in het Zeeuwse Meer kunnen worden bedreigd. De aanvoer van organische stoffen door lozing van het afvalwater van de bevolking en de industrie zal nog bijdragen tot de voortgang van deze ongewenste microbiologische processen. Reeds in een vroeg stadium van het onderzoek naar de toekomstige waterhuishouding van het Zeeuwse Meer is het gestelde probleem onderkend en bestudeerd. Naast lite ratuuronderzoek inzake waargenomen verschijnselen in diepe meren in het buitenland zijn gegevens verzameld van de in Nederland voorkomende plaatsen met grote water diepte. Tevens is gedurende 1957 en 1958 een uitvoerig onderzoek ingesteld naar de samenstelling van het water en het bodemmateriaal in een tweetal diepe geulen in de in 1950 afgesloten Brielsche Maas. In de verschillende seizoenen zijn bemonsteringen verricht, om na te gaan of nabij de bodem zuurstofarmoede of anaërobie zou kunnen ontstaan door een te geringe uitwisseling van zoet en zout water en of deze anaërobie zou kunnen leiden tot vissterfte en tot het opdrijven van modder door gasontwikkeling in het bodemslijk. De Scheikundig-Bacteriologische Dienst van het Provinciaal Waterleidingbedrijf in Noord- Holland, die dit onderzoek verricht heeft, kwam tot de conclusie dat er in de Brielsche Maas geen gevaar bestaat voor de ontwikkeling van zwavelwaterstof. Uit de regelmatig verrichte zoutmetingen in de afgesloten Brielsche Maas blijkt, dat er nauwelijks ver schillen zijn voorgekomen in de zoutgehalten van het water nabij de oppervlakte en nabij de bodem. De verklaring hiervoor moet worden gezocht in de invloed die de 373

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1966 | | pagina 39