Stroombeelden bij verschillende vormen van het
noordelijke sluitgat. Snelheden in cm/sec.
wordt voor verdere vergelijking steeds uitgegaan van de situatie met een drempel op
N.A.P. -16 m.
Indien de bovenkant van de caissondrempel over de volle breedte van de stroom-
geul op éénzelfde hoogte moest worden gehouden, zou een grote inbaggering aan
de zijde van de Middelplaat gemaakt moeten worden. De daarmee samengaande ver
groting van het oppervlak van het wintersluitgat wordt evenwel allerminst wenselijk ge
acht. Het is echter zeer wel mogelijk de doorlaatcaissons zonder meer op de onder een
flauwe helling van 1 50 naar de Middelplaat oplopende bodem neer te zetten. Een in
baggering wordt dan overbodig.
Met betrekking tot de te verwachten ontgrondingen kan er in het algemeen van worden
uitgegaan dat de ontgronding in de periode van het dichtzetten met caissons minder
snel voortschrijdt dan in de voorafgaande fase.
Voor het geval de zuidelijke stroomgeul geleidelijk gesloten zou worden zijn twee
drempels in studie genomen, waarvan de bovenkant in beide gevallen in grote lijnen
het gebogen verloop van de geulbodem volgt en die op de Schouwense oever aansluiten
op diepten van respectievelijk N.A.P.-22,50 m en -17,50 m. Het waterloopkundig onder
zoek voor deze drempelvormen is erop gericht geweest een zo groot mogelijke profiel
vernauwing tot stand te brengen zonder dat daardoor evenwel aan het einde van de
wintersluitgatperiode te grote ontgrondingen optreden. Het onderzoek wijst uit dat de
diepste van de twee drempels voor het wintersluitgat te verkiezen is.
Bij het omhoogbrengen van de sluitkade kan het ontstaan van grote ontgrondingen
onder de Schouwense oever worden onderdrukt door de sluitkade aan deze zijde van
de drempel eerst onder een helling van 1:25 op te storten. Daarmee bereikt men dat
onder de oever vrijwel geen aantasting meer plaatsvindt, terwijl de maximale aantasting
dan optreedt in het midden van de geul. Ook hier zal de toeneming van de ontgronding
tijdens de sluiting zelve ondergeschikt zijn aan die in de voorafgaande fase.
Ten aanzien van de stabiliteit van de te gebruiken sluitingsmiddelen kan worden opge
merkt dat het zowel mogelijk is voor een caissonsluiting een caissontype te ontwerpen
dat aan alle eisen van de stabiliteit voldoet, als de stukgewichten van de bij de geleide
lijke sluiting te verwerken stortmaterialen zodanig te kiezen dat er een stabiele sluit
kade mee kan worden opgebouwd.
405