Noordelijke Geul Voor het noordelijke sluitgat zijn drie oplossingen met elkaar vergeleken, en wel: aanleg van een sluitgat met een lengte van 2000 m, enerzijds begrensd door het damvak op de Kabbelaarsbank, anderzijds door de punt van Goeree; deling van dit sluitgat door middel van een middeneiland; vorming van een sluitgat van 1000 m lengte, aansluitend op het damvak op de Kabbelaarsbank. De beide laatstgenoemde sluitgaten blijken waterloopkundig niet aantrekkelijk. Bij het gedeelde sluitgat vormt het middeneiland een duidelijk obstakel voor de vloedstroom, terwijl het sluitgat bij eb te scheef wordt aangestroomd. Het sluitgat van 1000 m zou met zijn smalle opening de gehele toe- en afvoer van het noordelijke gebied moeten ver werken, waardoor een felle wervelstraat zou ontstaan. Het sluitgat van 2000 m blijkt goed te voldoen: de snelheidsverdeling en het stroombeeld ondergaan nauwelijks enige wijziging in vergelijking met de bestaande toestand. Bij elk van de hierboven genoemde sluitgattypen kan men zich de toepassing van doorlaatcaissons denken. In het ondiepe gebied onder de Goereese oever zouden in plaats van doorlaatcaissons de minder diep stekende en goedkopere eenheidscaissons kunnen worden gebruikt. Aangezien caissons van dat type sneller kunnen worden ingevaren en gezonken, wordt het bij gebruik ervan mogelijk het wintersluitgat 2000 m breed te houden. In het voorjaar zouden de eenheidscaissons dan in hoog tempo kunnen worden geplaatst, waarna het resterende sluitgat van 1000 m nog in hetzelfde werk- seizoen met behulp van doorlaatcaissons zou kunnen worden dichtgezet. Zowel het sluitgat van 1000 m als het gedeelde sluitgat kunnen zonder bezwaar geleide lijk gesloten worden. Bij een sluitgat van 2000 m zou een groot aantal overspanningen voor de kabelbaan nodig zijn, en terwille van de produktiecapaciteit dus ook een groot aantal gondels. Waterloopkundig gezien is het sluitgat van 2000 m het best. Bij verdere vergelijking blijkt echter dat de moeilijke uitvoeringstechniek en de hogere kosten van dit sluitgat bezwaarlijker moeien worden geacht dan de door het sluitgat van 1000 m opgeroepen wervelstraten, waarvan de schadelijke werking kan worden beperkt door uitbreiding van de bodembescherming. Het verschil in kosten tussen de beide sluitgattypen is zo groot, dat een dergelijke uitbreiding daar wel van kan worden bekostigd. Dan blijft nog het voordeel van de veel eenvoudiger uitvoering van het 1 km lange sluitgat. Omdat een gedeeld sluitgat uitvoeringstechnisch ook niet aantrekkelijk is, wordt op grond van bovenstaande overwegingen voor de verdere beschouwing van combinaties met het zuidelijk sluitgat een sluitgat van 1000 m verkozen, waarvan de sluiting door middel van caissons dan wel geleidelijk kan worden voltrokken. De voor elk van beide sluitgaten afzonderlijk meest geschikt bevonden sluitgatvormen en sluitingsmethoden zullen thans in onderlinge combinatie nader moeten worden onderzocht. Een overzicht van de mogelijkheden wordt gegeven in een bijgevoegde figuur. Daarop is de sluiting in een aantal fasen verdeeld; de eerste fase is steeds de vorming van het wintersluitgat, de overige vormen tezamen de eigenlijke afsluiting. Zoals eerder vermeld wordt bij de beoordeling van de te verkiezen sluitingsmethode steeds de stabiliteit van de Schouwense oever als belangrijkste criterium aangehouden. De gebogen drempel, die bij de geleidelijke sluiting hoort, zal in vergelijking met de vlakke drempel voor de caissons de ontgrondingen niet alleen beperken, maar ook vertragen. Bovendien kan de gebogen drempel in een later stadium worden aangelegd, terwijl de afwerking ervan minder tijd vergt. 408

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1966 | | pagina 18