Daar er onder de Schouwense oever nauwelijks op enige reserve in de stabiliteit mag worden gerekend, is de werkwijze die de geringste ontgronding tot gevolg heeft hier de beste. Dat is in het onderhavige geval de geleidelijke sluiting vanaf een diep gelegen, gebogen drempel. Bij de voorgaande beschouwingen is ervan uitgegaan dat de toeneming van de ont gronding tijdens de eigenlijke sluiting van minder belang zou zijn dan de toeneming in de periode waarin het wintersluitgat de situatie bepaalt. Bij normaal verloop van de sluiting is dit juist, en zelfs wanneer er sprake is van kleine vertragingen in de uitvoering zal hier weinig verandering in komen. Bij langdurige stagnaties gaat deze regel echter niet meer op, zodat ook zal moeten worden nagegaan of bij een van de sluitingsme thoden zulke langdurige stagnaties redelijkerwijs zijn te verwachten. Bij onderzoek bleek dat de storende factoren, zoals mechanische gebreken, mist, wind, golven en gebrek aan stabiliteit van het werk zelve wel oponthoud van korte duur kunnen veroorzaken, maar dat de kans op langdurige stagnaties zeer gering moet worden geacht. Een beperking moet echter worden gemaakt voor de caissonsluiting, omdat men het effect van deining onvoldoende kent. De eerder uitgesproken voorkeur voor een geleidelijke sluiting van de zuidelijke geul kan dus worden gehandhaafd. Gezien deze keuze voor het zuidelijke sluitgat kan nu alleen nog gesproken worden over combinatie van twee geleidelijke sluitingen, of van een geleidelijke sluiting in het zuiden met een caissonsluiting van de noordelijke geul. Zoals reeds werd opgemerkt kan de schadelijke uitwerking van de wervelstraat in het noordelijke sluitgat van 1000 m worden beperkt door het damvak aan de Goereese kant zo laat mogelijk uit te bouwen; het gebruik van eenheidscaissons zal het mogelijk maken het damvak pas aan te leggen in hetzelfde werkseizoen als waarin de sluiting met doorlaatcaissons zich zal voltrekken. De opbouw van een kabelbaan daarentegen zou zeer vroegtijdige aanleg van het damvak onder de Goereese oever noodzakelijk maken. Een sluiting met caissons verdient hier dus de voorkeur; ze zal bovendien een duidelijke verlichting betekenen van het zware aanvoerprogramma van stortmaterialen. De toepassing van verschillende werkmethoden voor de twee sluitgaten heeft bovendien het voordeel dat op geen enkel tijdstip tijdens de uitvoering grote concentraties van één soort werkzaamheid optreden. Spreiding van werkzaamheden betekent op zichzelf al een risicobeperking. Voor de zuidelijke stroomgeul verdient een geleidelijke sluiting de voorkeur, zowel terwille van de stabiliteit van de Schouwense oever als uit uitvoeringstechnisch en financieel oogpunt. De noordelijke stroomgeul kan in combinatie hiermee het best met caissons worden afgesloten; op zichzelf bestaat er geen besli'ste voorkeur voor deze methode, maar de betere ondervanging van de hydraulische moeilijkheden die met een caissonsluiting bereikt kan worden, pleit mede voor deze oplossing. 409

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1966 | | pagina 19