van de bodembescherming.
betrekking heeft op een bepaald object. Doel van het meer algemeen gerichte onder
zoek is, de relatie te leren kennen tussen de ontgronding enerzijds en ieder van de voor
deze ontgronding bepalende factoren anderzijds.
Het onderzoek heeft tot op heden voornamelijk betrekking gehad op zogenaamde
twee-dimensionale ontgrondingsverschijnselen. Deze verschijnselen doen zich alleen voor
in het middengedeelte van een sluitgat. De invloed van de zijdelingse begrenzingen van
het sluitgat wordt daarbij buiten beschouwing gelaten, zodat er geen beeld verkregen
wordt van de ontgrondingsverschijnselen aan de randen van het sluitgat, waar veelal,
als gevolg van de aanwezigheid van landhoofden, wervels met een verticale as worden
opgewekt. Om deze verschijnselen te leren kennen moeten drie-dimensionale proeven
worden gedaan.
Dat gedeelte van een sluitgat nu waarop geen zijdelingse beïnvloeding optreedt, kan
worden gereproduceerd in een der goten van het Waterloopkundig Laboratorium. In deze
goten, die in breedte en hoogte variëren van 0,5 m tot 3 m, kunnen op onderling ver
schillende schalen ontgrondingsproeven woraen gedaan.
De relaties tussen de verschillende grootheden
De ontgrondingen waarvan de twee-dimensionale proeven een beeld geven, kunnen
worden gedefinieerd door de grootheden: maximale ontgrondingsdiepte op ieder tijdstip,
af te korten als O max; aanzethelling van de ontgrondingskuil, aangeduid door M; en
uitgebreidheid van de ontgrondingskuil, U. Het uitgangspunt bij de volgende beschou
wingen is nu, dat O max, M en U afhankelijk zijn van de tijd, de eigenschappen van het
bodemmateriaal en de hydraulische omstandigheden aan de rand van de bodembescher
ming. Dit uitgangspunt leidt tot de twee volgende vragen.
Ten eerste: wat is de relatie tussen O max, M, U en de tijd, de eigenschappen van het
bodemmateriaal en de hydraulische omstandigheden aan de rand van de bodembescher
ming? En ten tweede: op welke wijze worden deze hydraulische omstandigheden be
ïnvloed door vorm en ligging van de constructies bovenstrooms van de rand van de
bodembescherming?
413