Uit de berekeningen blijkt dat ho O max voor
de stortebedden van de sluizen in het Haringvliet
minimaal zal zijn bij een waterdiepte van 13,5 m.
waarde. De variatie van de stroomsnelheid in een bepaald punt rond de gemiddelde
waarde in dat punt, wordt de turbulentie in dat punt genoemd. Zet men van een be
paalde stroomsnelheid de grootte uit tegen het aantal malen dat ze voorkomt, dan
krijgt men een Gauss-kromme te zien. Als maat voor de turbulentie wordt de zogenaamde
standaardafwijking (p) ten opzichte van de gemiddelde stroomsnelheid gebruikt. Uit de
proeven blijkt dat de turbulentievariatie bij eenzelfde gemiddelde stroomsnelheid invloed
heeft op het ontgrondïngsverschijnsel. Naarmate (p) groter wordt nemen O max en M toe.
Evenals de snelheid varieert de turbulentie afhankelijk van de hoogte ten opzichte van
de bodem. Tenslotte toonden de proeven aan dat de gemiddelde stroomsnelheid over de
verticaal een zekere waarde moet overschrijden alvorens er ontgronding optreedt. Deze
stroomsnelheid wordt de kritieke stroomsnelheid genoemd (V kritiek). De grootte van de
kritieke snelheid wordt voornamelijk bepaald door het bodemmateriaal en de waterdiepte.
Bewerking van de resultaten der proeven gaf als resultaat dat O max een machtsfunctie
met een constante exponent is van de stroomsnelheid, wanneer deze gedefinieerd wordt
als V max - V kritiek, waarin V max gelijk is aan de gemiddelde stroomsnelheid plus
3 maal de standaardafwijking (p). Dit houdt in dat de ontgrondingsdiepte niet bepaald
wordt door de gemiddelde stroomsnelheid, maar door de pieksnelheden.
Er zijn ontgrondingsproeven uitgevoerd met zand met een diameter van 0,1 mm, 0,2 mm,
0,4 mm, 0,8 mm en 1,6 mm. Van dit loskorrelig bodemmateriaal waren in het verband
van de onderhavige proeven vooral twee eigenschappen van belang, namelijk de ge
middelde diameter (dm) en de soortelijke dichtheid (sm). Voor het onderzoek van de te
verwachten ontgrondingen kan men in plaats van van de diameter ook uitgaan van de
voor het materiaal kritieke stroomsnelheid, die een functie is van de diameter. De invloed
van het soortelijk gewicht van het bodemmateriaal is onderzocht door proeven te doen
met zand, bakeliet en plastic met s.g. van respectievelijk 2,6, 1,4 en 1,05. De resultaten
van dit onderzoek maken het mogelijk de uitkomsten bij toepassing van verschillende
materialen in het model om te rekenen voor zand als natuurlijk bodemmateriaal.
Vorm en ligging van de bovenstrooms gelegen constructie
Nu bekend is welke de invloed is van de tijd, het bodemmateriaal en de hydraulische
omstandigheden, dient nog te worden nagegaan op welke wijze deze hydraulische
omstandigheden worden beïnvloed door vorm en ligging van de bovenstrooms van de
416