-10m -5m -2m
vloed, wanneer de stroomrichtingen van het uit zee komende water en het rivierafwaarts
stromende opperwater tegengesteld gericht zijn, zal het lichtere rivierwater min of meer
over het zoute water heenschuiven. Het zeewater dringt dan als 'zouttong' vooral langs
de bodem naar binnen. Er treedt dus een zekere gelaagdheid in het zoutgehalte van
het water op, waarbij het water aan de oppervlakte zoeter is dan dat bij de bodem.
Rivier- en zeewater blijven uiteraard niet gescheiden van elkaar; er vormt zich een
zone waarin zowel in horizontale als in verticale richting vermenging plaatsvindt als
gevolg van de turbulentie van het water en de diffusie van het zout. Uit metingen
blijkt, dat de dichtheidsverschillen geleidelijk verlopen. De mengzone, waarvan de
omvang door de getijbeweging voortdurend aan verandering onderhevig is, verplaatst
zich tijdens de vloed landinwaarts, en beweegt zich daarna tijdens de eb weer zeewaarts.
Ten gevolge van de zoet- en zoutwaterbeweging heeft het water op een bepaalde plaats
en diepte in het Haringvliet of in de Nieuwe Waterweg geen constant zoutgehalte, maar
varieert diit voortdurend onder invloed van de getijbeweging en de opperwaterafvoer.
Afzonderlijke vermelding verdient nog de invloed van de wind op de zoet- en zout
waterbeweging. Niet alleen dat hij mede invloed kan uitoefenen op de grootte van de
getijamplitude, maar hij veroorzaakt ook de golfbeweging. Toeneming van de wind
bij voldoend grote strijklengte een verschijnsel dat in ons land meest optreedt bij
windrichtingen tussen Z.W. en N.W. -heeft een grotere golfbeweging tot gevolg. Dit leidt
tot een sterkere turbulentie van het oppervlaktewater, waardoor een intensievere menging
van het zoete oppervlaktewater en het dieper gelegen zoute water optreedt dan onder
gemiddelde omstandigheden, en de verschillen in zoutgehalte in verticale richting ge
ringer worden.
In de periode 1957—1966 werden in het mondingsgebied van het Haringvliet en het
aangrenzend gedeelte van de zee een groot aantal zogenaamde dertienuursmetingen
gedaan. Deze metingen, die steeds een volle getijperiode besloegen, werden uitgevoerd
bij een weinig variërende afvoer van de Rijn en weinig of geen wind. Bij veel wind is
het niet mogelijk dergelijke metingen in het zeegebied te doen. Onder de figuren is
een overzicht van het meetgebied opgenomen, waarop de punten waarin de zout- en
snelheidsmetingen werden gedaan, staan ingetekend. Bij gelijkblijvende wind, getij en
opperwaterafvoer zal de zoet- en zoutwaterbeweging van getij tot getij eenzelfde
verloop vertonen. Zodra echter een van de bepalende grootheden verandert, gaat de
425