y/ MEETPUNT 9 EN 11 Ihgn >y' 6v O 10 cm/sec STROOMSNELHEID GEMIDDELDE STROOMSNELHEID MEETPUNT 9 VAN WATEROPPERVLAKTE TOT 1 m - WATEROPPERVLAKTE MEETPUNT 11 van 17.15 uur zijn typische vloedverticalen. De stroomsnelheid aan de oppervlakte is zelfs kleiner dan die op enige diepte. Het zoetere water wordt daar duidelijk in zijn zee- waartse beweging gehinderd door de opkomende vloed. Het verschil in chloorgehalte van het water aan de oppervlakte en bij de bodem is tijdens vloed in het algemeen geringer dan tijdens eb. De stroom- en zoutverticalen van 18.15 uur zijn omstreeks de H.W.-kentering gemeten. In meetpunt I stroomt het zoetere water aan de oppervlakte reeds met geringe snelheid zeewaarts, terwijl op grotere diepte het zoutere water nog landinwaarts trekt. In meetpunt II heeft de stroomkentering al iets eerder ingezet dan in meetpunt I; over de volle verticaal is de eb reeds ingetreden. Ook het verschil in vorm van de zoutverticalen bij vloed en eb is uit de figuur af te lezen. De meetpunten III en IV zijn aanmerkelijk verder zeewaarts gelegen dan de punten I en II. Ook in deze punten werd gelijktijdig gemeten. De stroom- en zoutverticalen van 9.10 uur zijn omstreeks de maximale ebstroom gere gistreerd. Het algemene beeld van de stroom- en zoutverticalen is in beide meetpunten vrijwel identiek, en vertoont ook veel gelijkenis met de overeenkomstige grafieken in de meetpunten I en II. De stroomsnelheid neemt van de oppervlakte tot de bodem snel af, terwijl dit met het zoutgehalte in minder sterke mate het geval is. Om 13.10 uur kentert de stroom in het Slijkgat (meetpunt IV); aan de oppervlakte loopt nog eb, maar in de onderste helft van de verticaal begint de vloed reeds door te komen. In het Bokkegat (meetpunt III) vindt deze kentering ongeveer een half uur later plaats, namelijk omstreeks 13.40 uur. Opmerkelijk is overigens dat bij deze L.W.-kentering het chloorgehalte in het Bokkegat lager is dan in het Slijkgat. Dat komt doordat de ebstroom in het Bokkegat minder snel afneemt en dus meer tijd heeft om het zoutere zeewater naar zee te dringen. De veranderingen van het chloorgehalte van het water nabij de oppervlakte en bij de bodem tijdens vloed en eb zijn in deze meer zeewaarts gelegen meetpunten minder groot dan in de meetpunten I en II. Om 16.10 uur bereikt de vloedstroom zijn maximale sterkte zowel in het Slijkgat als in het Bokkegat. Er treedt evenwel een opmerkelijk verschil op in de stroomverticalen voor de meetpunten III en IV. In het Slijkgat zien we een typische vloedverticaal, gekarakteriseerd door een relatief lage stroomsnelheid aan de oppervlakte en een vrij hoge snelheid op grotere diepte. 430

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1966 | | pagina 40