Het zoetere oppervlaktewater uit het Haringvliet ontmoet dat uit de Nieuwe Waterweg voor de kust nabij de Maasvlakte. Door de eromheen trekkende zoetere stromen wordt op deze vlakte zouter water geïsoleerd, waarschijnlijk ten gevolge van de geringe diepte en dus grotere invloed van de golfbeweging op de vlakte en de relatief kleine stroomsnelheden waardoor het water er sterker wordt vermengd. Uit de betreffende figuren zijn deze feiten ook af te lezen. De zoet- en zoutwaterbeweging in het beschouwde gebied laat zich als volgt kort samenvatten. De kentering van eb naar vloed in de mond van het Haringvliet valt onge veer 4 uur en in de Nieuwe Waterweg ongeveer 3 uur vóór het tijdstip van hoogwater te Hoek van Holland, die van vloed naar eb in beide mondingen ongeveer anderhalf uur na H.W. Ie Hoek van Holland. Opgemerkt moet worden dat de tijdstippen van kentering aan het wateroppervlak en aan de bodem onderling aanzienlijk kunnen verschillen, vooral in de Nieuwe Waterweg. In zee treden deze kenteringen later op. In verband met de ronddraaiende stroming gedurende het getij, kan een nauwkeurig tijdstip van kentering niet worden opgegeven; men kan hiervoor nemen de tijdsduur waarbinnen de grootste richtingsveranderingen plaatshebben. In de rivieren liggen de uiterste grenzen van de isohalinen ongeveer bij de kenteringen. Bij de overgang van vloed naar eb het meest rivieropwaarts, bij de kentering van eb en vloed het meest zeewaarts. In volle zee worden deze uiterste grenzen minstens een uur later bereikt. Door dit verloop van de kenteringstijden van de riviermond naar de zee, de grotere maximale snelheden bij vloed in zee en de hogere waterstanden bij vloed beweegt het zoete water in zee meer in noordelijke dan in zuidelijke richting. Terwijl het zoetere water aan de oppervlakte ver in zee uitstroomt, is dit bij de bodem in veel mindere mate het geval. Het water met een zoutgehalte kleiner dan 15 000 mg Cl'/I, bij de bodem, blijft in de nabijheid van de kust. Dit blijkt uit de ligging van de daarop betrekking hebbende isohalinen, zoals de figuren tonen. De gelaagdheid van de zoutgehalten in zee is dan ook sterker dan op de rivieren. De geringere gelaagd heid op de rivieren is een gevolg van de grotere maximale snelheden die in de rivieren voorkomen. Ook de turbulentie in de rivieren is veel groter. Dienovereenkomstig is de gelaagdheid naar zoutgehalte ook in het ondiepe kustgebied tussen de mond van de Waterweg en het Haringvliet kleiner dan op grotere diepten buiten de kust. 435

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1966 | | pagina 45