Uit de metingen aan de golfstations in de mond van het Haringvliet, voor de situatie
waarvan verwezen wordt naar een figuur in het Driemaandelijks Bericht nr. 36 (mei
1966), is gebleken dat de golfhoogte op geringe waterdiepten nauw samenhangt met de
waterstand. De significante golfhoogten bedroegen tijdens de stormperiode bijna overal
ca. 1/3 van de momentane waterdiepte.
Het is voorts bevestigd, dat de invloed van de waterdiepte op het golfbeeld bij een
zware storm, zoals die van 30 november, ook op de relatief grote diepte van N.A.P.
15 m niet meer verwaarloosd kan worden. De voor diep water theoretisch vastgestelde
golfhoogte-verdelingen mogen dan ook onder deze extreme omstandigheden niet meer
worden aangehouden.
Aanval op de duinkust van Goeree
De waterpassingen vóór het stormseizoen en zo spoedig mogelijk na het optreden van
de stormen, die de meeste beheerders van kustvakken laten uitvoeren ter bepaling van
de aangerichte schade, hebben een aantal belangrijke feiten naar voren gebracht. Hier
zal slechts een gedeelte van de resultaten betreffende de kop van Goeree worden
vermeld, afgeleid uit in oktober 1965 en januari 1966 verrichte waterpassingen van pro
fielen ter plaatse van de strandpalen.
Met uitzondering van de drie profielen 15, 19, en 36 is overal boven het niveau N.A.P.
1 m afslag opgetreden.
Uit de zeereep, de buitenste duinenrij, en het strand is over een lengte van 12 km in
totaal ca. 480 000 m3 zand weggeslagen. Waar het strand een te flauwe helling had is
in het algemeen zand bijgekomen.
Er is geen verband gevonden tussen de hoogte van de duinen, of de hoeveelheid afge
slagen zand, en de achterwaartse verplaatsing van de duinvoet.
De grootste in deze periode weggehaalde hoeveelheid zand bedroeg 188 m3 per strek
kende meter van de kustlijn in profiel 36.
Achterwaartse verplaatsing van de duinvoet als functie van de duinhoogte en van de duinafslag
r
J
1
AFSLAG DUIN IN m2
463