De verhouding van getijvolume en doorstromingsprofiel in de zeegaten Met elk getij trekken grote hoeveelheden zeewater in de orde van grootte van hon derden miljoenen m3 - de Nederlandse zeegaten in en uit. De hoeveelheid water die een zeegat per getij binnenstroomt, heet het vloedvolume van dat zeegat; wat er bij eb uittrekt, wordt ebvolume genoemd. In de Rotterdamse Waterweg en het Haringvliet wordt de hoeveelheid terugstromend ebwater vergroot door het afvoerwater van de Rijn; in het Brouwershavensche Gat en de Oosterschelde is het ebvolume vrijwel gelijk aan het vloedvolume. Het totale getijvolume, dus vloed- èn ebvolume, bepaalt in de zandige bodem van onze zuidwestelijke zeegaten de grootte en de vorm van het doorstroomprofiel. De monden van de Oosterschelde en van het Brouwershavensche Gat zijn door het vrijwel ontbreken van opperwaterafvoer op zichzelf meer geschikt om deze verhouding te bepalen dan de monden van het Haringvliet en de Rotterdamse Waterweg, waar de opperwaterafvoer wel van betekenis is. Voor de mond van de Rotterdamse Waterweg staan echter aanzienlijk meer gegevens over het getijvolume en profiel ter beschikking; bovendien zijn daar de veranderingen in getijvolume en profiel als gevolg van bag- gerwerken en havenaanleg bestudeerd en is het verloop aan de hand van afvoer- metingen en lodingen sinds 1870 te overzien. De eerste volledige stroommetingen waaruit het getijvolume in de monden van de Oosterschelde en het Brouwershavensche Gat kon worden berekend, dateren pas van 1934. Hydrografische kaarten met enigszins be trouwbare gegevens van de bodem van de zeegaten dateren van tussen 1830 en 1840; die van na 1870 zijn echter aanzienlijk nauwkeuriger. Uit bestudering van de beschikbare gegevens is gebleken, dat de verhouding tussen getijvolume en profiel in de monden van alle zuidwestelijke zeegaten nagenoeg dezelfde is. Ze komt tot uitdrukking in de gemiddelde stroomsnelheid gedurende het gehele getij, die in alle genoemde monden ca. 55 cm/sec bedraagt. Dit blijkt ook het geval te zijn in de mond van de Waterweg bij de kop van het Noorderhoofd, en in de mond van het Haringvliet op 6 tot 7 km zeewaarts van de Haringvlietsluizen. De gegevens waaruit deze conclusie volgde zullen thans nader worden beschouwd. Voor de mond van de Waterweg hadden de gebruikte gegevens geen betrekking op kilometerraai 1032,750, de kop van het Noorderhoofd, maar op kmr 1030, op 0,5 km be neden Hoek van Holland gelegen, waar over de lange periode van 1870 tot 1956 metin gen verricht zijn. Van de mond naar binnen toe blijkt de gemiddelde stroomsnelheid gedurende het gehele getij langzaam af te nemen, behalve in de mond van de Rotterdamse Waterweg, waar ze op 2,5 km rivierwaars van de kop van het Noorderhoofd tot ca. 70 cm/sec oploopt om daarna langzaam af te nemen. Een analoog verschijnsel doet zich voor in de mond van het Haringvliet. In beide rivieren is de opperwaterafvoer van invloed. 518

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1967 | | pagina 16