De bodemopbouw onder de oevers van de eilanden Voorne en Goeree Na de afsluiting van het Haringvliet in 1971 zullen er belangrijke veranderingen op treden in de waterbeweging en daardoor in het geulenpatroon in het gebied zeewaarts van de dam. Bij gesloten uitwateringssluizen zullen de stromingen daar ter plaatse sterk afnemen. In perioden waarin veel spuiwater via de sluizen wordt afgevoerd, kunnen de stromen echter weer toenemen. De mogelijke ligging en vorm van de toekomstige geulen in dit gebied is nog in onder zoek. Zouden de geulen zich plaatselijk dichter naar de oever verleggen, dan kan deze oever geërodeerd worden. De mate en snelheid van deze aantasting hangt enerzijds af van de hydraulische omstandigheden, die veel grotere schommelingen zullen vertonen dan thans, en anderzijds van de weerstand die de bodemlagen onder de oever tegen erosie hebben. De erosiebestendigheid van deze bodemlagen is dus mede van belang voor de eventuele oeveraantasting in de mond van het Haringvliet. De erosiebestendigheid van een oever wordt bepaald door de aard en de samenhang van de aanwezige bodemlagen. Om hierover geïnformeerd te raken werd in samen werking met de Geologische Stichting een onderzoek ingesteld naar de bodemopbouw onder de oevers van Voorne en Goeree. Met behulp van oude en nieuwgezette boringen werden profielen samengesteld, die in bijgevoegde figuren zijn weergegeven. Ter toelichting van de omstandigheden waaronder bedoelde grondsoorten zijn gevormd, eerst iets over de geologische geschiedenis van dit gebied. De kennis daarvan is, voor namelijk door onderzoekingen van de Geologische Stichting, de laatste jaren belangrijk toegenomen. De afzettingen onder de oevers van beide eilanden tot een diepte van N.A.P. - 20 m hebben plaatsgevonden in het zogenaamde holocene tijdperk, dat ongeveer 10 000 jaar geleden begon. Bij de aanvang van het holoceen stond de zeespiegel 20 tot 25 m lager dan thans. Dit werd veroorzaakt door het feit, dat in de voorgaande zeer koude ijstijd veel water in de vorm van ijs was vastgelegd en de zeeën bijgevolg minder water bevatten. In de holocene periode smolt dit ijs af, waardoor de zeespiegel weer steeg; aanvankelijk snel, naderhand langzamer. De mond van het huidige Haringvliet was bij de aanvang het het holoceen een rivieren gebied, waarin een aantal rivierarmen met grofzandige afzettingen voorkwamen. De 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1967 | | pagina 25