steeds sterker. Er ontstond een groot wadgebied, doorsneden door getijgeulen. In dit
wadgebied werden overwegend fijne zanden afgezet, soms slibhoudend of afgewisseld
met dunne sliblaagjes. Onder de Voornse oever is het zandige pakket 5 tot 15 m
dik. Aan de zuidoostzijde van het profiel zijn 5 m dikke zogenaamde spekkoeklagen,
afwisselende zand- en kleilaagjes van 0,5 2,5 cm dikte, gesedimenteerd.
Ongeveer 1000 jaar v. Chr. neemt de rijzing van de zeespiegel tijdelijk af. De sedi
mentatiecondities op het wad worden veel rustiger, waardoor dikke kleilagen tot af
zetting komen. Na verloop van tijd verlandt het wad; er komt plantengroei tot ont
wikkeling, hetgeen leidt tot de vorming van veenlagen.
Tegen 400 jaar v. Chr. echter begint de zeespiegelrijzing weer door te zetten. Het
verlande wad wordt weer overstroomd. Tussen de planten wordt steeds meer klei
afgezet, totdat er geen plantengroei meer mogelijk is en uitsluitend zeekleipakketten
worden gevormd. Het gehele gebied van eilanden en het tussengelegen thans aan
wezige Haringvliet wordt met een ongeveer 1 m dikke kleilaag afgedekt.
Bij het begin van onze jaartelling zet de zeespiegelrijzing sterk door. De waterstanden
op het wad worden hoger. Er ontstaan grote en diepe getijgeulen, welke niet alleen op
vele plaatsen het bovenste klei-veen-kleipakket hebben verwijderd maar vaak zeer diep
in de daaronder gelegen fijnzandige pakketten zijn ingesneden. De geulen zijn het
diepst en uitgestrektst aan de zeezijde van de eilanden.
Onder de Voornse oever is een aantal van deze diepe geulen aangetroffen. Deze
geulen hebben ook een geohydrologische betekenis. Immers het klei-veen-kleipakket is
zeer ondoorlatend en fungeert als een soort scheidingsvlak tussen de grondwaterbe
wegingen in de zanden erboven en erbeneden. Het grondwater in de bovenste zanden
is vaak zoeter dan in de dieper gelegen afzettingen. Ter plaatse van de geulinsnijdingen
is het klei-veen-kleipakket als het ware geperforeerd; daardoorheen kan er verticale
en horizontale uitwisseling van het grondwater optreden. De genoemde geulen hebben
onder de N.W.-oever van Goeree de klei-veenlagen plaatselijk geheel weggeërodeerd.
Buiten de geulen, in rustiger water, zijn zandige wadsedimenten afgezet van zogenaamd
jong zeezand. Deze zanden zijn langs de huidige kusten opgestoven tot duinen.
Alhoewel in het gebied van het huidige Haringvliet altijd wel geulen en kreken aanwezig
zijn geweest heeft het pas in de Middeleeuwen het karakter van een zeegat verkregen.
Enerzijds is dit een gevolg van de toen weer sterkere zeespiegelrijzing, maar anderzijds
ook van de bedijking van de hoger gelegen grond, waardoor de geulgebieden ge
fixeerd werden. Vooral na de storm die de inbraak van de Hollandse Waard tengevolge
had, nam het Haringvliet snel in betekenis toe. Het zeegat werd breder en de geulen
dieper. De geulen in de mond van het zeegat zijn nogal beweeglijk. De oever van
Goeree is in bepaalde perioden door de geulen van het Haringvliet aangetast. Het
'holocene profiel' is daar dan ook weggeërodeerd. In de plaats daarvan zijn jonge
estuariumsedimenten tot afzetting gekomen, vooral bestaande uit fijne zanden. Ter
plaatse van de haak aan de noordoostelijke punt van Goeree (de Kwade Hoek), lag
een eeuw geleden nog de 18 m diepe geul van het Slijkgat. Onder de oude duinen
van Goeree is het holocene profiel op bepaalde plaatsen wel bewaard gebleven.
Erosiebestendigheid
De huidige geulen in de mond van het Haringvliet zijn 8 a 12 m diep. Verwacht mag
worden, dat na de afsluiting van het Haringvliet de geulen althans niet zullen verdiepen.
Om de stabiliteit van de geulwand te bepalen moet men de kwaliteit bezien van de
25