10 weken vol bedrijf kan worden gebouwd. Werkt men in twee ploegen dus ca. 90 uur
per week en vanaf beide oevers van het sluitgat, dan moet per laadstation ongeveer
350 ton per uur worden verwerkt. Dit is de praktische capaciteit, die dan ook week in
week uit moet worden gehaald. Om tekortkomingen in het samenspel van het stort- en
het laadbedrijf en van de bedrijfseenheden van beide bedrijven onderling, door welke
oorzaak dan ook, te kunnen opvangen, moet de theoretische capaciteit gesteld worden
op 600 ton per uur per laadstation, zulks mede op grond van ervaringen bij het sluiten
van de Grevelingen.
Opbouw en materiaal van de dam
Bij de keuze van het stortmateriaal dient men er allereerst op bedacht te zijn dat het
tijdens de opbouw bestand moet zijn tegen de toenemende krachten van de stroom, en
voor wat het bovenste deel van de dam betreft tevens tegen golfaanval. Zoals bekend
- men zie bijvoorbeeld nr. 21 (augustus 1962) van deze Berichten neemt de stroom
snelheid aanvankelijk toe naarmate de nog onder water gelegen damkruin hoger wordt,
totdat een volkomen overlaat is ontstaan. Daarna neemt de stroomsnelheid weer af tot
nul op het moment dat de kruin boven water komt; alleen door de nog poreuze dam
vindt dan nog een zekere afvoer plaats. In dit eindstadium is voornamelijk de golfaan
val maatgevend voor de zwaarte van de stortmaterialen. Er is echter een omstan
digheid denkbaar die de dam meer in gevaar brengt: nadat de kruin op hoogte is ge
bracht, zou door een uitzonderlijk hoge waterstand, gepaard gaande met hoge golven,
plaatselijk een deel van de kruin weggeslagen kunnen worden, zodat de zee weer toe
gang krijgt tot het zojuist afgesloten bekken. Het volledige verval blijft op dit gat staan,
want de bekkenstand past zich niet zo snel aan. In dit kleine gat ontstaat een veel
hogere stroomsnelheid dan tijdens het sluiten bij het bereiken van de volkomen over
laat is opgetreden, zodat het gevaar bestaat dat de erosie van de dam zich naar de
diepte toe voortzet, eventueel ook de drempel aantast, en ter plaatse een diepe geul
uitschuurt. Het is duidelijk dat op grond van deze gevaren bijzondere eisen zullen moe
ten worden gesteld aan de zwaarte van het stortmateriaal.
Wat de verwerkingswijze betreft, is nagegaan of het stortmateriaal vanaf één vaste lijn
- in dit geval een kabel - kan worden losgelaten, waarbij de dam in elk stadium van
zijn opbouw een min of meer scherpe kruin heeft, öf dat het materiaal in horizontale
lagen direct op de juiste plaats van het damprofiel moet worden aangebracht. In het
laatste geval immers doorloopt men sneller het stadium van de hoogste stroomsnelheden,
en dat lijkt zeer aantrekkelijk.
In de afgelopen jaren is naar aanleiding van deze overwegingen veel speurwerk ver
richt, waarbij in het laboratorium ook het stortmateriaal in vele varianten naar vorm
en aard werd onderzocht. Niet alle waargenomen verschijnselen zijn op dit ogenblik
theoretisch verklaard; als praktisch resultaat kan evenwel worden vermeld, dat een
dam opgebouwd uit betonblokken van 2,5 ton stukgewicht niet aan alle eisen voldoet
wanneer één enkele scherpe kruin wordt opgebouwd, maar wél voldoende stabiel is in
dien de kruin ongeveer 6 m breed is; deze breedte kan met storten vanaf twee kabels in
één circuit worden bereikt. In dit laatste geval gaat een plaatselijke schade bij zware
aanval niet dieper door dan tot N.A.P.-4 a 5 m. Hieruit volgt, dat althans boven dit
peil met deze blokken of met een even bestendige natuursteen in een sortering van bij
voorbeeld 2 tot 4 ton stukgewicht moet worden gewerkt, terwijl op een veilige afstand
daar beneden eventueel met lichtere steen zou kunnen worden volstaan. Voor het ont
werp van de kabelbaan is dit een belangrijk gegeven.
75