Golfoploop tegen verschillende taluds r len. Wij spreken hierbij alleen over windgolven; deininggolven kunnen buiten be- sc lOuwing blijven vanwege hun geringe hoogte en de omstandigheden waarin ze ge- w onlijk waarneembaar worden, namelijk in perioden van betrekkelijk rustig weer. De g otte van windgolven wordt vooral bepaald door de afstand, waarover de wind over h wateroppervlak blaast, de strijklengte van de wind. Van winden uit zuidwestelijke ri iting wordt de strijklengte beperkt door de Engelse oostkust, bij richtingen tussen n orawest en noordoost kan de strijklengte vrijwel onbeperkt groot zijn; dan gaat ec :ter de lengte van het windveld meetellen. Vooral tijdens zware stormen uit deze rich- tigen kan de strijklengte vele honderden kilometers bedragen. Het is vooral onder die o standigheden dat de golven, wanneer ze onze kust naderend aan het einde van de w dbaan hun grootste hoogte bereiken, een krachtige aanval op de kustconstructie d m. Door deze stormen wordt het water in de kom die het zuidelijke deel van de N ordzee vormt, namelijk opgestuwd tot hoogten die het normale peil tijdens springtij a izienlijk kunnen overtreffen, zoals dat bijvoorbeeld tijdens de storm van februari 1953 h geval was. De afstand van de bodem tot het waterniveau is op de onderwaterdelta o !er deze omstandigheden veel groter dan gewoonlijk, zodat zeegolven die er tijdens d normale getij-waterstanden op breken, nu min of meer ongestoord door kunnen lopen. B malend voor de golfaanval op kustconstructies zijn dus vooral de omstandigheden ti iens stormvloeden bij een wind uit N.W.- tot N.O.-richting. Op het diepe gedeelte van d Noordzee kunnen dan zeer hoge golven voorkomen; bij metingen zijn wel hoogten V' i ruim 10 meter geregistreerd. Wanneer deze golven de onderwaterdelta bereiken b ken de hoogste golven. De kleinere, die door de vergrote waterdiepte op de onder- Vv erdelta de toch nog aanmerkelijke hoogte kunnen hebben van 3 tot 4 m, rollen op de z; kust aan of dringen verder een zeegat in. U eindelijk moeten al deze golven aan de kust in hun loop worden gestuit. Er zijn d i in waterloopkundig opzicht drie gevallen te onderscheiden: de golven worden lun loop gestuit door een verticale wand, een relatief steil talud, of een betrekkelijk f jw talud. Het is uit waarnemingen in de natuur bekend dat tegen een verticale wand I- ende windgolven deels direct worden teruggekaatst in tegengestelde richting; een der deel van het water wordt hoog opgestuwd langs de verticale wand, en de wind b ast een zekere hoeveelheid ervan als stuifwater landinwaarts. De ontmoeting van een

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1967 | | pagina 35