D. De werken tot indijking van de Lauwerszee De bestemming van het ingedijkte Lauwerszeegebied De afsluiting van de Lauwerszee is in de eerste plaats gericht op vergroting van de veiligheid en verbetering van de waterbeheersing in het noorden van ons land; boven dien komt er een gebied van ruim 9 000 ha ter beschikking, waarmee wij iets zullen moeten doen. Het aantal mogelijkheden voor de bestemming van het aan de zee ont nomen gebied is niet onbegrensd; de natuurlijke gesteldheid van het terrein en de geo grafie van het randgebied geven duidelijke aanwijzingen voor de inrichting. Voor het eerst wordt hier een deel van de Waddenzee bedijkt, voordat de aanwezige zandbodem met een voldoende dikke sliblaag is bedekt om vruchtbare landbouwgrond te vormen. Het overgrote deel van de Lauwerszee bestaat uit zandplaten, die worden doorsneden door een wijd vertakt geulenstelsel. In het noordelijke gedeelte van de Lauwerszee, ten noorden van de lijn Zoutkamp- Ezumazijl, liggen onbeschut grote platen, die dan ook vrijwel geheel uit enigszins grof zand bestaan. In de richting van de kust en naar het zuiden toe wordt het zand fijner. Langs de randen en aan de uiteinden van de geulen is de bodem meestal wat kleiiger. Ook in de richting van de kust neemt het aantal kleideeltjes toe. De zwaarste gronden zijn te vinden op de boven gemiddeld hoogwater gelegen kwelders langs de zeedijken. Een soortgelijk beeld vindt men in het zuidelijk deel van de Lauwerszee, alleen is het aantal kleideeltjes hier veel groter. Dit is het gevolg van de meer beschutte ligging. Hier komt veel lichte tot zware zavel voor, en op de kwelders klei. Ook de oevers van de geulen zijn samengesteld uit zware gronden. De ondergrond is veelal minder slibhoudend dan de bouwvoor. Op vele plaatsen wordt er zand in aangetroffen. Alleen langs de kust is dit zelden het geval, en is de kleilaag in het algemeen dikker, zelfs gemiddeld 2 meter. De hoogteligging in de bodem van de Lauwerszee vertoont grote verschillen van plaats tot plaats. Er zijn diepe geulen, zoals de Slenk, het noordelijke gedeelte van het Dok kumer Diep en het zuidelijke deel van het Vaarwater naar Oostmahorn. Hier komen diepten van meer dan N.A.P. 10 m voor. De hoogste delen van de platen liggen over het algemeen boven N.A.P. en reiken soms tot 30 a 40 cm erboven. Naar de kust van het vasteland toe is eveneens een belangrijke toeneming van de hoogte waar te nemen. De hoogste gedeelten, de kwelders, liggen boven gemiddeld hoogwater, N.A.P. 1 m. De gemiddelde helling op de platen bedraagt 5 cm per 100 m, maar plaatselijk loopt ze op tot 30 cm per 100 m. In de kustzone treft men veel grotere hoogteverschillen aan 94

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1967 | | pagina 40