lijk zijn kunnen zich dan ook slechts handhaven, als wij voor die natuurlijke begrazing
een substituut vinden. Een dichte stand van hazen en konijnen kan zichtbare invloed
hebben, maar men moet toch de hulp inroepen van gedomesticeerde hoefdieren, zoals
schapen, pony's en runderen. Dit is door de Stichting 'De Beer' in het Veerse Meer niet
zonder succes toegepast, nadat tevoren enkele daarvoor geschikte plaatsen waren inge
zaaid met een grasmengsel, dat overeenkomst had met de daar te verwachten natuurlijke
gras-vegetatie. De resultaten zijn goed, al is in enkele details nog herhaald ingrijpen
nodig.
Drie belangwekkende vogelgroepen konden op deze wijze worden behouden. In het
broedseizoen worden de reservaten verlevendigd door talrijke weidevogels: kieviten,
tureluurs, scholeksters, grutto's en kemphaantjes. Kluten en bergeenden handhaven zich
in de oeverzones. Het vertier dat deze vogels geven, strekt zich ook buiten de reservaten
uit. Zij zijn gemakkelijk te herkennen en in hun open biotoop gemakkelijk te obser
veren. Dat kluut, kievit, grutto en tureluur net als de koekoek hun naam aan hun roep
danken, wijst mede op populariteit.
De tweede groep die in het Veerse Meer een bezienswaardigheid vormt zijn de wilde
ganzen. Door de grootte van deze vogels en door de massaliteit van de troepen leveren
zij een indrukwekkend schouwspel. Terreinverlies elders in Nederland en het feit dat
zij verstoringsgevoelig zijn, maakt de ganzen kwetsbaar en wettigt een reservaatbeheer
dat op hun behoud is gericht. Dat de jacht op het watergebied van het Veerse Meer al
sedert 1939 is gesloten terwijl dit gebied door de Stichting 'Het Zeeuwsche Landschap' als
waterwildreservaat wordt beheerd, is hierbij van even grote betekenis als het inzaaien
van gras en het creëren van een open landschap.
De derde groep vormen de eenden, die in juli en augustus grote troepen vormen. Onbe
treden oeverstroken aan ondiep water en de afwezigheid van jacht vormen de voor
naamste voorwaarden voor deze concentraties. De eenden zijn voor het landschap van
belang doordat zij in hun uitwerpselen allerlei zaden aanvoeren, waardoor de vegetatie
wordt verrijkt. Bovendien wordt het landschapsbeeld juist in het belangrijkste recreatie
seizoen in sterke mate verlevendigd. Natuurlijk zouden er naast het behoud van deze drie
groepen vogels nog tal van aspecten genoemd kunnen worden, maar wij dienen de laat
ste fase nog te bezien.
Deze zal eerst aanvangen, nadat de verzoeting zover is voortgeschreden, dat riet en
andere oeverplanten van het zoete of zwak brakke water zich massaal komen vestigen.
Weer biedt de Braakman een vergelijkingsobject. Maar ook hier moeten wij bedenken
dat dichtgroeien van de oevers niet natuurlijk zou zijn. Enige begrazing zou juist die
afwisseling van rietkragen en open oevers kunnen brengen, waardoor bijvoorbeeld
kluten e.d. zouden kunnen worden behouden. In de rietkragen zouden wij dan soorten
als fuut, dodaars, meerkoet, waterhoen, waterral, woudaapje, snor en andere karekieten,
blauwborstje en baardmees in de reservaten kunnen herbergen; al deze soorten broeden
nu al in verschillende kreken in Zeeuws-Vlaanderen, zij het in klein aantal. Ook aan
soorten als knobbelzwaan, bruine kiekendief en roerdomp zou kunnen worden gedacht.
De vraag of en hoe zich dit laat verwezenlijken ligt echter nog ver af. Voorlopig zullen
talloze vogelaars een zinvolle vorm van vrijetijdsbesteding kunnen vinden bij de vogels
van de zilte oevers van het Veerse Meer.
62