meer in beweging komen totdat de kenmerkende snelheden de orde van grootte van de oude snelheden weer benaderen. Het bodemmateriaal kan dan weer worden doorgevoerd naar gebieden met geringere stroomsnelheden. De sedimentatie begint waar voldoende sedimenten in suspensie beschikbaar zijn, dat is dus in de invloedssfeer van de golven. Door de golven zullen op de onderzeedelta voor de mond van het zeegat één of meer schoorwallen worden opgebouwd. Afhankelijk van de plaats van de afsluiting kunnen dan drie verschillende evenwichtssituaties ontstaan. Als de afsluitdam ligt binnen het bereik van de golven (situatie 2 in fig. 4), zodat er achter de brandingsgebieden nauwelijks enige komberging overblijft, zullen de golven het zand sneller naar de dam toe verplaat sen dan de kombergingsstroom in staat is om het zeewaarts terug te brengen. Tegen de afsluitdam kunnen dan een strand en zelfs duinen worden opgebouwd. Het bodem materiaal wordt door golven langs de sirandkust verplaatst, totdat zich een dynamisch evenwicht tussen aanvoer en afvoer van zand instelt. Het gebied zeewaarts van de af sluiting zal zich volledig aan de noordoost-zuidwest gerichte getijstromen aanpassen, met als gevolg een versterkte erosie van de koppen van de eilanden. Een ander beeld (situatie 3) zal ontstaan wanneer een zeegat wordt afgesloten, land waarts van de invloedzone van de branding. Het zeegat zal in deze zone vernauwd wor den door de aangroei van een bank, totdat in de overgebleven geulen (A en B) weer de oude stroomsnelheden worden bereikt. De getijstromen in deze geulen kunnen iets groter worden dan mogelijk is alleen op grond van de overgebleven komberging. Als gevolg van faseverschillen in het getij tussen de monden van de geulen kan in situatie 3 behalve de vulling en lediging van de kom een niet te verwaarlozen doorstroming achter de bank optreden. De bank in de mond van het zeegat wordt hoofdzakelijk gevormd door zand dat afkomstig is uit de brandingszone. Achter de nieuwe bank zal ten gevolge van de geringe stroomsnelheden in de kom slib worden afgezet. De vermindering van de afvoeren door een zeegat dat men sluit zal ook de invloed van de getijstroom op de onderzeedelta verminderen. Deze delta zal dan ook gedeeltelijk overgaan tot het normale regiem van de Noordzee en dientengevolge zullen er grotere diepten dichter bij de koppen van de eilanden komen. Alleen binnen de invloedssfeer van de nieuwe geulen zal de onderzeedelta, zij het sterk gereduceerd, blijven bestaan. Op de koppen van de eilanden zal tijdelijk erosie te verwachten zijn omdat zowel de stromen evenwijdig aan de kust als de golfaanval versterkt zullen worden. De zandbalans zal bovendien verstoord worden door de sedimentatie in de mond van het zeegat. De aanpassing van de richting van de geulen aan de doorstroming van het getij kan ver sterkte geulerosie van de koppen van de eilanden ten gevolge hebben. Ook een tussenvorm tussen beide boven geschetste situaties is mogelijk, namelijk (situatie 4) wanneer de sedimentbeweging in de branding zo intensief is dat een van de geulen in het zeegat snel wordt opgevuld zowel door het sedimenttransport en de branding langs het strand van één eiland als door het zand van de buitenbanken. Dan kan zich een zogenaamde strandhaak ontwikkelen en daarachter een haf, die op den duur als een 'slufter' zal verlanden. Het gebied zeewaarts van het afgesloten Veersche Gat levert een voorbeeld van de ver anderingen die de blokkering van een zeegat kan meebrengen (Driemaandelijks Bericht nr. 30, november 1964). Dit gebied heeft zich na de afsluiting in 1961 ontwikkeld als een kustboog (situatie 2 van het schema). De relatief grote golfaanval op de plaat van Onrust heeft deze plaat nu reeds 2 m verlaagd. De verhangen in de Oosterschelde veroorzaken voldoende sterke stromen over deze plaat om een stroomgeul van ca. 6 m diepte te doen ontstaan evenwijdig aan de voet van de dam. Bij de aansluiting van de dam op beide 123

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1968 | | pagina 13