een kleine ontgronding aan de teen van het geultalud, kan stabiliteitsverlies inleiden
:ver een uitgestrekt gebied. Bij vele oever- en dijkvallen kwamen enorme hoeveelheden
grond, tot ruim 1 millioen m3, in beweging. Uit een geologische interpretatie van de
samenstelling van de ondergrond blijkt dat de losgepakte zandlagen zich veelal bevinden
\e> plaatse van oude getijgeulen die later met fijn zand werden opgevuld,
üp grond van getijberekeningen en modelproeven moet worden verwacht dat de stroom-
elheden, voornamelijk de ebstroom, in de Oosterschelde ten gevolge van de afsluiting
van het Volkerak met 5 a 10% zullen toenemen. Aangenomen mag dan ook worden dat
woomaanval op de Noordbevelandse oever zal toenemen en dat de kans voor het
otreden van oevervallen hierdoor bij het uitblijven van passende beschermingsmaat-
gelen groter zal worden, aangezien de bodem, grondmechanisch bezien, weinig reserves
'jezit. Een versterkte stroomaanval wordt voornamelijk verwacht in het gebied ten westen
>n de Oud Noord-Bevelandpolder, dat ten westen ligt van het punt waar de ebstroom
u t de Vuilbaard in de Roompot uitmondt.
i de overgangstoestand, waarbij een grotere stroomaanval optreedt, zal duren tot
afsluiting van de Oosterschelde in 1978, worden aanvullende maatregelen voor deze
:-r noodzakelijk geacht om te voorkomen dat de kans op oevervallen na 1969 door
:ie afslL.ting van het Volkerak zou toenemen. De uitgangspunten voor deze maatregelen
alsmede de te nemen maatregelen zelf zullen in het navolgende worden besproken.
De beoordeling van de veiligheid van de waterkeringen
Om de veiligheid van de betrokken waterkeringen te kunnen beoordelen werden de ten
aan.:ien van de in dit gebied opgetreden oevervallen verzamelde gegevens bestudeerd
teneinde uit het feitenmateriaal een verband op te sporen tussen de factoren die bij een
oevervai een rol kunnen spelen. Dit onderzoek, dat in nauwe samenwerking met het Labo
ratorium voor Grondmechanica wordt uitgevoerd, kon nog niet worden afgesloten, voor
namelijk omdai het 'erschijnsel van een oeverval of zettingsvloeiing zich nog niet in een
goed controleerbare fysische formulering laat vangen. Wel blijkt uit de studie dat
het gemiddelde talud direct na een val sterk varieert, en wel tussen de grenzen 1 3 en
1 22 Hierbij is de tcludhelling bezien tussen het punt van inscharing van de val en een
nulpunt, dat lig; de plaats waar de verdieping overgaat in een verondieping. In bijna
138