alle polders in het onderzochte gebied is de gemiddelde taludhelling van de oever na
een val minstens 1 15. Alleen langs een gedeelte van de oever van de Torenpolder komt
gemiddeld een helling van 1 20 voor. Indien de waterkering in stand blijft, hoeft een
oeverval niet als gevaarlijk beschouwd te worden. Daarvan uitgaande wordt de veilig
heid van een waterkering met betrekking tot oevervallen volgens de volgende vuistregel
gewaarborgd.
Vanuit de as van de waterkering wordt vanaf het N.A.P.-peil een vlak geconstrueerd
onder een helling van 1 15 respectievelijk 1 20 en vervolgens wordt de snijlijn van dit
vlak met het geultalud bepaald. Verdedigt men nu het gedeelte van het geultalud dat
beneden deze snijlijn is gelegen, zodat hier geen ontgrondingen kunnen optreden, dan
zal daardoor de kans op het optreden van een oeverval waarbij de waterkering verloren
gaat, kleiner worden.
Met een verdediging van het talud beneden deze snijlijn kan men echter niet volstaan,
daar in het gebied, dat boven de snijlijn is gelegen, veelal zeer steile taluds voorkomen.
Hellingen van 1 .lal .2 over een hoogte van ca. 6 a 10 m zijn geen uitzondering.
De kans op een oeverval, ingeleid door een kleine plaatselijke afschuiving in dit gebied,
is dan ook groot, en het lijkt aannemelijk dat een oeverval in dit hoger gelegen gebied
zijn invloed ook in benedenwaartse richting zal uitbreiden. Een grotere zekerheid voor het
instandhouden van de waterkering kan verkregen worden door de verdediging tot boven
de genoemde snijlijn door te trekken.
Bij polders met inlaagdijken kan men het vlak onder 1 15 in plaats van uit de as van de
zeedijk vanuit de as van de inlaagdijk trekken. Op deze wijze kan men de grotere
veiligheid tegen overstroming, die de aanwezigheid van een inlaagdijk verschaft, in reke
ning brengen.
Uit een oogpunt van veiligheid zal men de aan te brengen bodembescherming liefst tot
het diepst van de geul willen doortrekken. Bij het volgen van dit principe zou de te be
schermen oppervlakte echter zo groot worden, dat daartegen op praktische en econo
mische gronden bezwaar moet worden gemaakt. De bodembescherming wordt in de
prakt jk doorgetrokken tot het gebied waarin het geultalud een gemiddelde helling van
140