Waterloopkundig regime van het kustgebied De vloeiende kustlijn van het zuidelijk deel van de Noordzee tussen Den Helder en het Kanaal wordt in het Deltagebied onderbroken door een systeem van zeegaten en eilanden. De koppen van de eilanden steken verscheidene kilometers buiten deze vloeiende lijn. Vóór deze koppen ligt een ondiep gebied, de onderzeedelta van de zeegaten. Zowel de vooruitgeschoven ligging van de eilanden als de onderzeedelta moeten worden verklaard uit het feit dat ze liggen in een gebied waar het systeem van getijstromen op de Noordzee overgaat in dat van de zeegaten. De getijbeweging in het zuidelijk deel van de Noordzee kan schematiserend worden beschreven als een golf die tegen de gesloten zijde van een aan één kant open recht hoekig bekken weerkaatst. Deze beweging wordt echter in belangrijke mate verdraaid door de aardrotatie. De golf treedt het bekken binnen aan de open zijde in het noorden - het profiel tussen Texel en de noordkust van Norfolk - en weerkaatst tegen de kust nabij Dover. Hoewel de invloed van het Kanaal merkbaar is tot voor de Belgische kust, blijft het geschetste beeld gelden. De belangrijkste kenmerken van het getijdensysteem in de Noordzee kunnen als volgt worden samengevat. De maximale stroomsnelheden treden in bijna het gehele bekken nagenoeg gelijk tijdig op; de maximale vloedstromen vallen bovendien ongeveer samen met de hoogste, de maximale ebstromen met de laagste waterstanden langs de Nederlandse kust. De gel. j-amplituden nemen langs de kust van noord naar zuid toe. Er is een ver schuiving in het tijdstip van H.W. langs de kust van zuid naar noord; de vloedstroom ook van zuid naar noord gericht. Het bekken heeft in dit opzicht het karakter van een getijrivier met een tamelijk steile begrenzing ter plaatse van de onderwaterdelta, ongeveer tussen de dieptelijnen van N.A.P. - 15 m en N.A.P. - 20 m. De bodemgesteldheid van de Noordzee wordt in overwegende mate bepaald door de nvloed van de getijstromen, hetgeen blijkt uit haar morfologische eigenaardig heden. Op de bodem vindt men een systeem van langgerekte diepgelegen banken en geulen, ongeveer evenwijdig met de vloedrichting. Deze banken en geulen schijnen een voortzetting te zijn van het veel ondieper gelegen systeem van de Vlaamse banken. Bijna overal voor de Nederlandse kust waar de diepte groter is dan 18 m, komen zandruggen, zogenaamde megaribbels voor, met asymmetrische, in de vloed- richting steilere en loodrecht op de hoofdstroom gerichte kammen, die 5 tot 8 m hoog kunnen zijn. Do golven op de Noordzee zijn meestal niet in staat de richting van de sedimentbeweging en daarmee de bodemfiguratie aanzienlijk te beïnvloeden. Daarvoor zijn de diepten te groot en is de gemiddelde periode van de Noordzeegolven - 4 a 5 sec. te kort. Wel kan de sedimentbeweging bij storm door de golven worden geïntensiveerd, zodat de ge tijstromen dan meer zwevend sediment kunnen verplaatsen. Dc [stromen in de zeegaten ontstaan door de voortplanting van de getijgolven vanuit de Noordzee landwaarts. Op het tijdstip van hoogwater is de waterstand gemiddeld iets boven N.A.P., op het tijd stip van laagwater iets beneden N.A.P. Dan zijn de snelheden op de Noordzee ongeveer minimaal. In het algemeen zijn de vloedstromen over de banken belangrijker dan de eb- stromsn, oie meer geconcentreerd zijn in de geulen. Het door de vloed in de geulen ge brachte sediment kan bij eb weer worden opgenomen en in de richting van de Noordzee getransporteerd. 116

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1968 | | pagina 6