ol< in de bepaling van het sedimentgehalte van een watermonster deden zich nieuwe twikkelingen voor. Allereerst werd door de meet- en studiediensten van de Rijks- aterstaat overeengekomen, dat de grens tussen zand- en slibbestanddelen door allen u worden gelegd bij 50 micron. Daardoor werden de meetgegevens van de verschil- nde diensten onderling beter vergelijkbaar. Op basis van deze afspraak werd ver- Igens te Hellevoetsluis het slibscheitoestel ontwikkeld, waarin een watermonster onder icuüm wordt gebracht, en vervolgens door een paar filters geleid die het versneld slibben naar zand- en slibbestanddelen. Sluit men verscheidene slibscheitoestellen in rïe aan op één vacuümpomp, dan kan de produktiviteit van dit laboratoriumwerk nog onzienlijk worden opgevoerd. In een bescheiden laboratorium kunnen thans, naast al -t andere werk, per maand 700 tot 1000 watermonsters op hun zand- en slibgehalte orden onderzocht. it peilingen kunnen de hoogten van de door de stroombeweging opgewekte ribbels orden bepaald, terwijl de ribbelrichting kan worden vastgesteld met de eerdergenoem- e transit sonar. et door de stroom opgewekte zandtransport wordt als regel gemeten met behulp van n zogenaamde Delftse Fles. Dit meetinstrument werd jaren geleden ontwikkeld door t Waterloopkundig Laboratorium te Delft; sedertdien is het enkele malen op grond van e ervaring verbeterd. Het zandtransport tot 10 cm boven de bodem wordt gemeten et een bodemfles, terwijl voor het zwevend zandtransport een daaraan beantwoor- nde zwevende Delftse Fles wordt gebruikt. Voor de meting van het zandtransport ngs de bodem kan men echter ook gebruik maken van radio-actief gemaakt greensand natuurlijk zeezand, dat in beperkte hoeveelheden met het bodemmateriaal wordt ge- engd. Met een detector, die op een slee achter een vaartuig aan over de bodem wordt esleept, kan men dan de verplaatsing van het radio-actieve materiaal volgen. Betrouw de absolute cijfers worden langs deze weg niet verkregen; het blijft bij een bepaling in de orde van grootte van het zandtransport; de richting van het zandtransport is et deze methode beter vast te stellen. Voor de nauwkeurige meting van zwevend zand- ansport is een instrument ontwikkeld, dat thans in het beproevingsstadium verkeert, en undtransportmeter' wordt genoemd. Het zand bevattend water wordt er, zonder dat it de hydraulische omstandigheden beïnvloedt, in opgevangen, van zand ontdaan en eer geloosd. 7iI men onder water bodemmonsters nemen, dan staan daartoe bodemgrijpers ter be- hikking. Voor de fundering van grote werken is het vaak nodig inzicht te verkrijgen in e opbouw van dieper gelegen grondlagen. Dan worden er boringen verricht door de oordienst te Zierikzee, die geroerde of ongeroerde bodemmonsters kan bovenbrengen, 'e ongeroerde monsters worden verpakt in plastic buizen naar het laboratorium te Helle- oetsluis overgebracht. Na het uitdrukken van de buis kan het monster in twee helften orden gesneden; van de ene helft wordt een fotografische opname of een lakprofiel smaakt, terwijl aan de andere helft grondmonsters worden ontleend ter bepaling van de b- en de zandfractie, en van de korrelgrootteverdeling binnen de zandfractie. indsnelheid en windrichting worden aan boord van schepen gemeten met een hand- emometer en met behulp van het scheepskompas. Registrerende windmeters van het N.M.I. staan opgesteld te Zierikzee en te Hellevoetsluis. In twee zeegaten zal binnen st op een reeds aanwezige meetpaal een windmeter worden geplaatst. De meetge- wens van deze windmeter zullen radiografisch naar de wal worden geseind om daar te orden geregistreerd. t instrumentarium dat bij de meetdiensten in gebruik is, wordt beheerd en onderhouden >or de Werktuigkundige Dienst van de Waterloopkundige Afdeling. 181

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1968 | | pagina 15