wordt gezorgd dat de teen van de glooi
ingen rondom het eiland niet kan wor
den ondermijnd.
Tevens blijkt dat men door het maken
van een obstakel een bepaalde geul in
de nabije omgeving als het ware naar
dit obstakel toetrekt, waar hij dan ook
blijft liggen.
Het is de vraag of het de voorkeur ver
dient de stroom een zekere geleiding te
geven zoals bij het werkeiland is ge
beurd, dan wel de stroom slechts op één
punt op te vangen door middel van een
vooruitstekende dam. Bij de eerste op
lossing moet een verdediging over een
grote lengte worden onderhouden, maar
doordat de stroom op een soepele wijze
wordt geleid zullen er geen onverwacht
grote ontgrondingen ontstaan die het
eigenlijke werk in gevaar kunnen bren
gen.
Bij de andere oplossing wordt de stroom
als het ware een eind van het werk weg
geduwd, maar bij de kop van de leidam
zal dan een uitermate felle stroom ont
staan, die in enkele getijden zeer grote
verdiepingen veroorzaakt. Het onmisken
bare risico van een ernstige ondermijning
geldt hier alleen voor de gemaakte lei-
dam, en niet voor het eigenlijke werk,
tenzij de stroom de gehele leidam weer
zou opruimen.
Bij verdere uitbouw van het werkeiland
in westelijke richting tot aan het ooste
lijke, Groninger landhoofd van het sluit
gat is gekozen voor de tweede methode;
daar werd een leidam van ongeveer 180
meter lengte vooruit gebouwd. In enkele
tijen ontstond een verdieping van meer
dan 5 meter voor de kop van de leidam,
waardoor hier een grote kuil tot onge
veer N.A.P. 11 m werd gevormd. De
vooraf aangebracht bezinkingen hebben
deze verdieping goed kunnen volgen,
vermoedelijk omdat het zand daaronder
voor een deel als loopzand naar de diep
te is gevloeid. Door deze gelukkige om
standigheid ligt de oever van de uitschu-
ringskuil aan de zijde van de leidam nu
beschermd door een regelmatig hellen
de bezinking. De beide doelen die me
het maken van de leidam werden be
oogd, namelijk de westelijke uitbreiding
van het werkeiland tijdens de bouw te
gen al te sterke overtrekkende stromen
te beschermen en de stromingen tussei
het sluitgat en het Nieuwe Robbengat zc
te richten dat een rustig stroombeelc
ontstond, zijn volledig bereikt. Zelfs i
het door de uitschuring van de kuil var
de leidam vrijkomende zand voor eer
groot deel neergeslagen ter plaatse var
de te bouwen dijk, waardoor een wel
kome besparing op de aanlegkoster
werd verkregen. Met behulp van keileem
dammen is de resterende dwarsstroon
ter plaatse van dit dijkvak beteugeld.
Eind 1966 was het Groninger landhoofc
gereedgekomen en tevens de horizontal
drempel over de volle lengte van he
sluitgat op N.A.P. 8,50 m gebracht
Deze ingrepen brachten grote verande
ringen mee voor het gehele gebied rond
om het sluitgat. De leidam aan he
Nieuwe Robbengat richtte de ebstroor
naar het sluitgat, geheel volgens de voor
spellingen van het Waterloopkundig La
boratorium. De ontgrondingskuil voor d
kop van deze dam breidde zich lang
zamerhand in westelijke richting uit; ver
wacht werd dat er in het sluitgatgebiec
een doorgaande geul naar het diepe wa
ter zou ontstaan. De vloedstroom were
echter sterker door het sluitgat beïn
vloed dan uit het modelonderzoek vie
af te leiden. Ondanks de breedte van he
sluitgat werd het water door een sterk
stroomconcentratie nabij het Groninge
landhoofd in vrijwel zuidelijke richtin<
gestuwd. Hierdoor werd het voor he
Nieuwe Robbengat bestemde vloedwate
toch nog altijd ongeveer een zesde dee
van de totale stroom door het sluitga
ongeveer 400 meter voortgestuwd voor
bij de plaats waar de geul uit het Nieuw
Robbengat het sluitgat bereikt. Tenge
volge hiervan is in het mondingsgebie'
van het Nieuwe Robbengat een geulen
214