systeem aan het ontstaan met een eb- en een vloedschaar en daartussen een l-oge oeverwal. Wanneer de stroom in F et Nieuwe Robbengat in de komende i aanden sterk wordt vergroot tengevol- c e van de afsluiting van het dijkvak tus- S3n het werkeiland en de Groninger kust, zal dat zonder twijfel weer een belang- r ike uitwerking hebben op dit mondings- c abied. oor de lange horizontale drempel is fat dwarsprofiel van de geul ter plaatse van het sluitgat van een gebogen in een r chthoekige vorm veranderd. De zan- c ge geulbodem aan weerszijden van het r et zinkstukken verdedigde gebied heeft z ch in het afgelopen jaar sterk bij de r chthoekige vorm van het sluitgat aan- capast. De hoofdstroom bij vloed ligt cjidelijk aan de Groninger zijde van het s uitgat, waar ook uitgebreide verdiepin- c :;n zijn ontstaan tengevolge van sterke t rbulentie. Bij eb blijft de hoofdrichting v n de stroom ongeveer evenwijdig aan c as van het Vaarwater naar Oostma- h )rn. De sterkste stroom treedt hierbij op aan de Friese zijde van het sluitgat. Niet- t min is hier aanzanding opgetreden, v )oral langs de westelijke oever van het Vaarwater naar Oostmahorn aan de noordzijde van het in 1965 gebouwde d kvak naar de Friese kust. Na een stormachtige periode worden hier grote hoeveelheden materiaal afge zet, het meeste op de oevergedeelten boven N.A.P. 4 m. Aan de onderzijde wordt dezelfde oever steeds verder door de versterkte ebstroom ondermijnd, zo dat hier in het afgelopen jaar een zeer steil oevergedeelte is ontstaan. Toch zal de oever vermoedelijk in stand worden gehouden door de vele kleilaagjes die hier in de bodem worden aangetroffen. Om de ebstroom in dit gebied te verster ken is in de winter 1967—1968 een hoe veelheid specie van de oever wegge zogen. Men hoopt door deze maatregel het over de zandplaat bij de Hoek van de Bant aangevoerde bodemmate riaal in voldoende mate te verwijderen om het sluitgat bij het Friese landhoofd een goede doorstroming te verschaffen. De versterking van de stromingen door het sluitgat tengevolge van de verhoging van de drempel tot N.A.P. 6,50 m en de grotere aanvoer uit het Nieuwe Rob bengat zullen hierbij ten gunste werken. Overigens kan worden gesteld dat de ontgrondingen tot dusver binnen het aan vaardbare bleven; vermoedelijk tenge volge van het brede sluitgatprofiel en het regelmatige stroombeeld. In vergelijking met de 30 m diepe ont- grondingskuilen die voorkwamen bij de sluiting van het Veersche Gat, zijn de 16 m die bij de Lauwerszee zijn gemeten, bepaald niet verontrustend. 215

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1968 | | pagina 49