verzilting maakt een groot aantal waarnemingen nodig, in de eerste plaats met betrek
king tot het chloorgehalte van het rivierwater, doch ook van het grondwater.
Naast het waterloopkundig onderzoek is ook een nauwkeurig onderzoek van de bodem
gesteldheid in het gebied van de afsluiting noodzakelijk. De daarbij te verzamelen ge
gevens zijn onder meer nodig om het mechanisme en de omvang van de tijdens de
sluitingsoperatie te verwachten erosie te bepalen. Om een verantwoord plan te kunnen
maken voor een afsluiting moet men de nodige kennis bezitten van de ondergrond, ten
einde het gedrag ervan onder toenemende druk te kunnen voorspellen. Kennis van de
grondwaterspanningen is hiertoe een eerste vereiste.
Het spreekt wel vanzelf dat bij de werken in ruime mate gebruik wordt gemaakt van
hydraulische modellen, waarin onder andere de plaats, de vorm en de wijze van uit
voering van een sluiting worden onderzocht. Om het model aan de werkelijkheid te
laten beantwoorden is ook weer een groot aantal metingen en waarnemingen in de
natuur nodig. Al deze metingen en waarnemingen worden uitgevoerd door de meet-
diensten van de Deltadienst.
Met de Stichting Waterbouwkundig Laboratorium bestaat nauwe samenwerking betref
fende de hydraulische modellen (Waterloopkundig Laboratorium) en het grondmecha-
nisch onderzoek (Laboratorium voor Grondmechanica).
Organisatie
De uitgestrektheid van het Deltagebied noopte ertoe om binnen de Deltadienst de voor
bereiding, het ontwerp en de uitvoering van de afsluitingswerken te verdelen over twee
afdelingen: Noord en Zuid. Om dezelfde redenen en ter bevordering van een nauwe
samenwerking met de uitvoerende diensten werd de meetdienst, die belast is met de uit
voering van peilingen en metingen, net zo in tweeën gesplitst.
De twee diensten zijn ondergebracht respectievelijk te Hellevoetsluis en te Zierikzee.
De werkgebieden van de twee meetdiensten vertonen onderling karakteristieke ver
schillen. Binnen het werkgebied van de meetdienst te Hellevoetsluis zijn de beneden
rivieren minder breed - nooit meer dan 4 km en minder diep. Het tijverschil voor de
kust is hier kleiner dan meer naar het zuiden, zodat in de diepere geulen minder frequent
grote snelheden optreden. De uitstroming van het Rijnwater via de Nieuwe Waterweg
en het Haringvliet schept een afzonderlijke problematiek. Daardoor kunnen namelijk de
stroomsnelheden belangrijk worden vergroot, met het gevolg dat gedurende het getij
grote verschillen voorkomen in het chloorgehalte van het water tussen oppervlak en
bodem. Deze zoet- en zoutwaterverschillen treden niet alleen op in het mondingsgebied
van het Haringvliet, maar ook in het Volkerak. Chloorgehalteverschillen bemoeilijken
de reproductie van metingen op modelschaal in waterloopkundige modellen. Het meten
van het chloor- en slibgehalte van het water in het noordelijke meetgebied vormt een
wezenlijk onderdeel van de taak van de meetdienst te Hellevoetsluis, die in verband met
deze taak over een laboratorium beschikt.
De zeearmen in het werkgebied van de meetdienst te Zierikzee zijn 4 tot 8 km breed;
hierin komen uitgestrekte zandplaten en slikken voor. In de mond ervan vindt men over
grote lengten diepe tot zeer diepe stroomgeulen, waarin tot op grote diepte aanzienlijke
stroomsnelheden kunnen optreden. In dit gebied speelt de problematiek van de zout- en
zoetwaterbeweging slechts een ondergeschikte rol. De slibbelasting is gering, hetgeen
zich uit in de opvallende helderheid van het water. Bij de meetdienst in Zierikzee is een
afzonderlijke boordienst ondergebracht, die haar werkzaamheden verricht in het hele
172