1
19 0 7( a
.0325)
s
1034 1032 1030 1028 K>26 1024 1022 1020 k
19
52
N
a=Q27
a=0.52
1034 1032 1030 1028 1026 1024 1022 1020 k
Figuur 4
oppervlakte
bodem
gemiddelde
van de Waterweg zijn simultane metingen verricht op 24 september 1907 en op 22 ju i
1908 in raai 1032,75 tussen de hoofden en op onderlinge afstanden van 4 kilometer h
rivierwaartse richting.
Het getijvermogen van de rivier is sinds 1905 nauwelijks veranderd. De afvoer van de
Rijn te Lobith bedroeg bij de eerste serie metingen 1240 m3/sec en bij de laatste serie
1908 1500 m3/sec. De factor a bedraagt voor deze series resp. a 17 52 0,325 i
1907 en a 19 51 0,37 in 1908. In de inleiding is reeds vermeld dat op grond ven
deze metingen geen duidelijk beeld kon worden verkregen van de verziltingstoestan I.
Bij de analysering van de gegevens blijkt dat omstreeks de laagwaterstroomkenterirg
in 1907 het zoutgehalte nabij de bodem in km 1024,75 een plotselinge verhoging onde -
ging. Aangezien hetzelfde verschijnsel 2 uur tevoren in de stroomopwaarts gelegen ra li
1020,75 was opgetreden, hebben we hier te doen met een toevallige, storende invloe I,
waarschijnlijk veroorzaakt door zijdelingse lozing van zout water. De overige raaien zi n
niet door dit verschijnsel beïnvloed, zodat de betreffende gegevens in fig. 4 slechts vo< r
deze raaien zijn vermeld. De metingen in juli 1908 zijn eerst na de laagwaterkenterirg
begonnen en voordat de volgende laagwaterkentering voorbij was, beëindigd, zod t
ze geen volledig beeld geven van de situatie bij de laagwaterkentering. Bij het beg n
van de metingen was het water bij raai 1020,75 en 1024,75 over de gehele diepte zoet,
maar aan het einde was deze toestand nog niet weer bereikt. Het verkregen beeld wij t
overigens niet merkbaar af van dat der metingen van 1905 en 1907.
De volgende perioden met kleine rivierafvoeren traden op in 1920 en 1921. Inmidde s
was bij de wet van 1917 bepaald dat de Nieuwe Waterweg voorlopig op een diepte ven
10 meter beneden L.W. en later op een diepte van 11 meter beneden L.W. zou worden
gebracht. De moeilijkheden die de tuinbouw in Delfland van de verzilting ondervord
namen tengevolge van die maatregelen steeds meer toe; van de maatregelen die t r
bestrijding van de verzilting werden genomen is in de inleiding reeds melding gemaakt.
Het havenareaal langs de rivieren, dat in 1908 nog slechts 180 ha bedroeg, had in 19 7
een oppervlakte van 300 ha bereikt; in 1934 was het uitgegroeid tot 700 ha. Het get -
vermogen van de rivier - gerekend van de zee tot de betreffende havens - nam do< r
240