I Dar gemaakt voor schepen met een diepgang van 43 voet en de petroleumhavens vooi hepen van 39 voet diepgang. De Europoort is na de aanleg aangepast aan schepen met eeds grotere diepgang. Door het baggeren van een geul in zeewaartse richting zal deze iven toegankelijk worden voor schepen met een diepgang van 62 voet, dat is bijna meter. it de waarnemingen blijkt dat de verzilting van de benedenrivieren als gevolg van de i tbreiding van de havens en de verbeteringswerkzaamheden op de rivieren sterk is egenomen. Het inlaten van zoet water door de Parksluizen is nog slechts in uitzonde- igsgevallen mogelijk, evenals het inlaten van grote hoeveelheden water te Spijkenisse n behoeve van de verversing van de Brielsche-Maasboezem. januari 1963 drong de invloed van het zeewater verder stroomopwaarts door dan Dit te voren. Hierbij is de omgeving van de mond van de Hollandsche IJssel in ernstige ate verzilt. Na ampele overwegingen is toen besloten de stormvloedkering nabij de ond van de Hollandsche IJssel te sluiten, teneinde het ongerief voor het drinkwater- idingbedrijf aan de Honingerdijk te Rotterdam zoveel mogelijk te beperken. Deze aatregel is echter weinig zinvol. Weliswaar wordt het vloedvolume van de rivier ter aatse verminderd met de kombergingsinhoud van de Hollandsche IJssel, doch daar aat tegenover dat het ebvolume eveneens kleiner wordt, zodat de omgeving van de i ond van de Hollandsche IJssel tijdens de ebperiode minder wordt ververst. edurende de laatste jaren zijn veel simultane waarnemingen van het zoutgehalte uit- c svoerd in de raaien 1031 en 1015 op de Nieuwe Waterweg en in raai 1005 op de I" ieuwe Maas. Fig. 8 geeft de resultaten van de analyse van deze resultaten weer voor rschillende rivierafvoeren. De betreffende a-waarden zijn in de figuur vermeld. Voor ce zestiger jaren zijn tenslotte nog beschikbaar de resultaten van simultane metingen op i- september 1966 en 22 april 1967 in de raaien 1029, 1024,6, 1020,4 en 1015,6 op de t ieuwe Waterweg. De Rijnafvoer te Lobith bedroeg bij deze metingen resp. 1814 m3/sec e 2553 m3/sec. Bij het bepalen van de a-waarden doen zich bij deze metingen moeilijk- F -den voor, daar de verticale getijbeweging in beide gevallen afweek van de normale. C p 24 september 1966 was de getijbeweging gedempt. De H.W.-stand bedroeg slechts 0,79 m en de L.W.-stand slechts 0,50 m, terwijl H.W. normaal 0,90 m bedraagt L.W. normaal 0,68 m. De opvolgende H.W.-stand bedroeg slechts 0,49 m. Onder r irmale omstandigheden zou de waarde van a 32 91 0,35 hebben bedragen. oor de beschreven afwijkingen zal a echter iets hoger zijn geweest. Op 22 april 1967 os de L.W.-stand vrij normaal, maar de voorafgaande H.W.-stand 0,22 m hoger dan i rmaal, als gevolg van een voorafgaande periode met door windinvloed sterk ver- ogde middenstand. Deze samenloop van omstandigheden bemoeilijkt het bepalen van e n waarde voor a. In de figuren 9 en 10 zijn waarden van a vermeld door zoveel r ogelijk aan te sluiten bij de resultaten van de analyse volgens fig. 8, omdat deze resul- t en steunen op veel waarnemingsmateriaal. E n belangrijke verdieping van het inzicht kan worden verkregen met behulp van de r sultaten van registrerende zoutmeters, die op verschillende plaatsen langs de beneden- r ieren zijn opgesteld. Voor het verziltingsonderzoek in de diepere delen van de vaar- c uien opent deze methode echter geen mogelijkheden, aangezien het niet mogelijk is c meetcellen op die plaatsen aan te brengen. 243

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1968 | | pagina 21