Het Grevelingenbekken is als onderdeel van het Deltagebied van nature een contactzone
van land en water en als zodanig tevens een belangwekkend natuurgebied. Kenmerkend
zijn de grote schaal en de mogelijkheden voor het ontstaan van een gedifferentieerd
natuurlijk milieu.
In de nabijheid, op Goeree-Overflakkee en op Schouwen-Duiveland, treft men duin
complexen aan met aan de binnenzijde daarvan woest land. De binnendijkse kreken, de
inlagen en de vogelrijke vochtige weilanden dragen eveneens bij tot de verrijking van het
natuurlijk milieu.
In het thans nog buitendijks gelegen gebied zal, na het wegvallen van de getijbeweging,
eerst een minder aantrekkelijke overgangstoestand optreden die gevolgd zal worden
door een etappengewijze ontwikkeling van nieuwe vegetatie-typen. Mede afhankelijk
van het zoutgehalte van het boezemwater en de bodemgesteldheid kunnen cian de
waterkant riet, biezen en zeggengezelschappen worden verwacht, op de hoger gelegen
en opgestoven plaatsen wilgen, bramen, duindoorn, meidoorn en tussen de uitersten van
nat en droog voorshands een natuurlijk type grasland.
Deze open graslanden zullen als broedplaats en/of pleisterplaats van grote aantallen
vogels van velerlei soort van belang zijn. Het deltagebied is een belangrijke schakel in
de keten van pleisterplaatsen op de routes van de vogeltrek langs de west-europese
kusten. Gebleken is bijvoorbeeld dat in geen ander land van Europa zo grote aantallen
ganzen doortrekken en overwinteren. De meer geïsoleerd gelegen delen van het droog
vallende gebied in het Grevelingenbekken zullen gelegenheid bieden voor de instelling
van refugia, o.a. voor ganzen. De hiervoor te bestemmen open graslanden kunnen in
het winterhalfjaar pleisterplaats voor watervogels en in het voorjaar broedterrein voor
tal van andere vogelsoorten zijn. Excursies onder deskundige leiding door broedkolonies,
het bespieden van voedselzoekende steltlopers en ganzen, kunnen tot het natuurgenot
van velen bijdragen. Na het broedseizoen, dat in het voorjaar en de voorzomer valt, zal
de mens op en langs de randen van deze terreinen rust en stilte kunnen genieten.
Teneinde de bovengenoemde mogelijkheden te realiseren dient aan een complex van
voorwaarden te worden voldaan.
Zo is de levensvatbaarheid van een gebied als natuurterrein aan een bepaald minimum
areaal gebonden. De aanwezigheid in de omgeving van terreinen die min of meer
als bufferzones tegen te sterke verstoringen kunnen fungeren, moet bovendien van belang
worden geacht. Voorts mogen de natuurgebieden niet worden beschouwd als een vacuüm,
waar elke ontwikkeling nog mogelijk is. Een slagvaardig beheer volgens een duidelijk
beheersplan door een terzake kundig apparaat zal nodig zijn. Eventuele ingrepen zullen
bij voorkeur voor niet te grote gebieden tegelijk dienen te geschieden. Stabiliteit bij de
beheersmethodiek is verder van groot belang.
Tenslotte zal naast het onbelemmerd toelaten van natuurlijke processen ongetwijfeld ook
met technische maatregelen moeten worden ingegrepen die gericht zijn op de in stand
houding van de natuurterreinen als zodanig en de bevordering van het ontstaan van
natuurlijke gradiënten. Tot deze maatregelen kan men rekenen: voorzieningen om te
grote afslag van de oevers te voorkomen, maatregelen tegen het afschuiven van zand
platen, resp. ter bevordering van duinvorming en beweiding ter bewaring van het open
karakter van de graslanden.
251